Rb: smartengeld voor agent strandrellen, vordering jegens andere groepsleden afgewezen

Samenvatting:

Groepsaansprakelijkheid ex art 6:166 BW? Politieagent heeft 10 –strafrechtelijk veroordeelde- relschoppers aansprakelijk gesteld voor de immateriële schade die hij heeft geleden bij de strandrellen in Hoek van Holland. Tijdens de rellen zijn politiefunctionarissen belaagd in verschillende stadia, die later in de strafzaken zijn aangeduid als “carrousel” en anderzijds “treintje”/“linie”. De kantonrechter veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van € 1.858,84 aan smartengeld. Voor gedaagde sub 1 geldt dat hij in het gehele stadium met een eigen bijdrage aan het groepshandelen betrokken was, zodat hij aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade. De vordering jegens de andere gedaagden wordt afgewezen. Deze gedaagden hebben met eigen onrechtmatige gedragingen alleen meegedaan in de groep in het stadium “linie”. Nu eiser niet bij dat stadium was betrokken wordt de vordering jegens hen afgewezen.

ECLI:NL:RBROT:2014:8166

<input type=”text” />

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak

29-08-2014

Datum publicatie

22-10-2014

Zaaknummer

1419373 – CV EXPL 13-5998

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

vergoeding van immateriële schade op basis van groepsaansprakelijkheid

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 1419373 CV EXPL 13-5998

uitspraak: 29 augustus 2014

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser],

wonende te Rotterdam,

eiser bij exploten van dagvaarding van 9 augustus 2012 en 10 augustus 2012,

gemachtigde: mr. Chr.W.L. Veen, advocaat te Rotterdam,

tegen

1 [gedaagde 1],

wonende te Beneden-Leeuwen,

gedaagde sub 1,

gemachtigde: mr. P.H.A. de Boer;

2. [gedaagde 2],

wonende te Rozenburg,

gedaagde sub 2,

gemachtigde: mr. G.E. Toxopeus;

3. [gedaagde 3],

wonende te Rotterdam,

gedaagde sub 3,

gemachtigde: mr. P.H.A. de Boer;

4. [gedaagde 4],

wonende te Spijkenisse,

gedaagde sub 4,

gemachtigde: mr. P.H.A. de Boer;

5. [gedaagde 5],

wonende te Barendrecht,

gedaagde sub 5,

gemachtigde: mr. G.E. Toxopeus;

6. [gedaagde 6],

wonende te Rotterdam,

gedaagde sub 6,

niet in de procedure verschenen;

7. [gedaagde 7],

wonende te Rotterdam,

gedaagde sub 7,

niet in de procedure verschenen;

8. [gedaagde 8],

wonende te Rotterdam,

gedaagde sub 8,

gemachtigde: mr. P.H.A. de Boer;

9 [gedaagde 9],

wonende te Schiedam,

gedaagde sub 9,

gemachtigde: mr. G.E. Toxopeus;

10. [gedaagde 10],

wonende te Vlaardingen,

gedaagde sub 10,

gemachtigde: mr. H.W. Verberkmoes.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit de stukken waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:

·        

dagvaardingen, met producties;

·        

conclusies van antwoord aan de zijde van gedaagden sub 1, 2 (met producties), 3, 4, 5 (met producties), 9 (met producties) en 10;

·        

conclusie van repliek houdende vermindering van eis d.d. 10 december 2013 met een algemene eisvermindering en verder repliek in de zaken tegen gedaagden sub 2, 5, 9 en 10, met een productie;

·        

conclusies van dupliek aan de zijde van gedaagden sub 2, 5, 9 en 10;

·        

conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagde sub 8 (met productie) na zuivering van het verstek;

·        

aanvullende conclusie van repliek (met producties) d.d. 12 maart 2014 in de zaken tegen gedaagden sub 1, 3, 4 en 8;

·        

conclusies van dupliek aan de zijde van gedaagden sub 1, 3, 4 en 8;

·        

het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 juni 2014, in de zaken (van andere eisers) tegen gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 onder de nummers 1419355 en 2000451 met (in een bijlage) weergave van de algemene eisvermindering;

·        

de brief met bijlage van de gemachtigde van eiser d.d. 4 juli 2014 met een hernieuwde algemene eisvermindering.

1.2

Tegen gedaagden sub 6 en 7 is verstek verleend.

1.3

De dagvaarding vermeldt nog negentien andere gedaagden: tegen zeven van hen is de zaak geroyeerd als gevolg van een minnelijke regeling en tegen twaalf van hen is de zaak niet bij de rechtbank aangebracht. Deze zaken blijven verder buiten beschouwing.

1.4

De datum van de uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast.

2.1

Op 22/23 augustus 2009 was op het strand te Hoek van Holland het Dance Festival Veronica Sunset Grooves (hierna: het Festival). Het evenemententerrein van het Festival lag tussen de duinen en de zee en was omgeven door hekken. Er waren onder meer een muzikantenpodium op het midden van het strand, een rij biertenten met daarnaast een VIP-podium aan de voet van de duinen alsmede een nooduitgang aan de duinzijde naast de rij biertenten.

2.2

Eiser is in zijn functie van hoofdagent van politie ingezet voor handhaving van de openbare orde en voor het verlenen van bijstand bij de verkeersregeling van het Festival.

Hij bevond zich daartoe op het buitenterrein van het Festival.

2.3

Tijdens de rellen zijn op het evenemententerrein van het Festival politiefunctionarissen belaagd. Dit begon met de stadia die later in de strafzaken zijn aangeduid als:

·        

“carrousel”: het belagen van eerst twee en daarna vier midden op het strand door een aangroeiende groep mensen ingesloten agenten, die zich uiteindelijk een weg naar het VIP-podium hebben weten te banen;

·        

“treintje”: het belagen van de agenten die zich in twee groepen vanuit verschillende ingangen in een rij – als treintjes in ganzenpas achter elkaar aan, elkaar vasthoudend bij de koppel – op het evenemententerrein hadden begeven naar de plek van de ingesloten agenten, en die zich vervolgens in een gezamenlijke rij van enkele tientallen agenten terugtrokken van het evenemententerrein in de richting van de nooduitgangen;

·        

“linie”: het belagen van de gezamenlijke rij agenten die zich vanuit “treintje” in een linie hadden opgesteld, met hun ruggen naar de biertenten op het strand bij de duinen en met hun gezichten naar de opdringende mensenmassa, en die zich vervolgens naar de nooduitgang bij de duinen terugtrokken tot achter de aldaar geplaatste dranghekken, en die na het omhalen van deze hekken door personen uit deze massa verder achteruit de duinen in zijn achtervolgd.

2.4

Gedaagden zijn door de rechtbank voor hun betrokkenheid bij deze rellen in Hoek van Holland allen strafrechtelijk veroordeeld – voor zover hier van belang – wegens openlijke geweldpleging in vereniging jegens personen en een aantal van hen tevens wegens het medeplegen van bedreiging met zware mishandeling.

3 De vordering en de grondslag daarvan

3.1

Eiser heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden

hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem tegen kwijting van € 3.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.

3.2

Eiser heeft hieraan in de dagvaarding naast de vaststaande feiten – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.

3.2.1

Eiser beschrijft de toedracht en de gevolgen daarvan voor hem voor zover van belang als volgt.

Eiser, die opdracht kreeg het evenemententerrein op te gaan om te spotten, is gedurende geruime tijd ingesloten in de carrousel, omgeven door de grote groep van hooligans en daaromheen staande schreeuwende personen, waardoor hij is bedreigd met geweld en met de dood, voortdurend is uitgescholden, in zijn richting gedane uitvallen uit de groep heeft moeten ondergaan en onophoudelijk is bekogeld met allerlei voorwerpen.

Eiser is ter plaatse bang geweest dat hij daadwerkelijk dood zou worden gemaakt. Hij heeft zelfs zijn dienstwapen in de hand genomen om te dreigen en ruimte te creëren.

Het heeft eiser en zijn collega’s lange tijd gekost om vanuit de carrousel naar de VIP-tribune te komen, waar hij zich pas aan de massa heeft kunnen onttrekken.

De gebeurtenissen in Hoek van Holland waren voor eiser een zeer indringende ervaring. Eiser is door de gebeurtenissen fundamenteel veranderd. Hoewel eiser na de gebeurtenissen

“gewoon” is blijven werken, heeft hij moeite met zijn concentratie. Hij wordt geconfronteerd met flashbacks van beelden van de gebeurtenis, die voortdurend en op onverwachte momenten naar boven komen. Eiser ziet de beelden steeds voor zich.

Eiser, die in het verleden geen last had van depressiviteit, leeft met depressieve stemmingen.

Hij kan, anders dan voorheen, geen interesse opbrengen voor zijn werk en weet niet waarvoor hij het nog doet. Hij heeft angst om in groepen op te treden en is bang herkend te worden. Voordat hij de straat op gaat, kijkt hij om zich heen om te zien, of hij gevolgd wordt.

Waar eiser in het verleden gemakkelijk en gezellig was in de omgang, is hij nu prikkelbaar. Eiser is voortdurend gespannen, staat kort aan de wagen, doet onredelijk tegen anderen, is zijn vroegere spontaneïteit kwijt en heeft nergens zin in. Eiser is de balans en het plezier in zijn leven kwijtgeraakt en heeft er vooral moeite mee dat hij niet langer onbevangen kan zijn ten opzichte van situaties en personen. Vooral in zijn relaties tot zijn familieleden ondervindt hij daarvan grote spanningen. Eiser heeft gedurende lange tijd slapeloze nachten doorgemaakt, doordat hij vanwege de telkens opkomende beelden van de gebeurtenissen in Hoek van Holland niet kon in- of doorslapen.

3.2.2

Door hun onrechtmatig handelen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade toebrengende handelingen van elke van de tot die groep behorende personen.

3.2.3

Eiser heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van zijn immateriële schade door deze gebeurtenissen in Hoek van Holland, omdat:

– de leden van de groep personen op het evenemententerrein van het Festival het oogmerk hadden zodanig nadeel aan eiser en zijn collega’s toe te brengen en

– eiser door het handelen van die groep personen in zijn persoon is aangetast.

3.2.4

Gelet op de indringende gebeurtenissen en de impact hiervan op eiser kan de immateriële schade in redelijkheid en ook op grond van het Smartengeldboek van de ANWB worden vastgesteld op € 3.500,-. Nu de gedaagden in de strafzaken hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 200,-, resteert te vorderen € 3.300,- (eveneens hoofdelijk).

3.2.5

In de conclusie van repliek heeft eiser de vordering verlaagd met het 1/17e deel van elk der zes gedaagden met wie op dat moment een minnelijke regeling was bereikt, zodat voor de resterende gedaagden de vordering bedraagt € 2.264,72 (€ 3.500,- minus 6 x € 205,88).

In de brief van 4 juli 2014 heeft eiser de vordering verder verminderd met het 1/17e deel van de zevende gedaagde waarmee na voornoemde comparitie van partijen een minnelijke regeling is bereikt, zodat voor de resterende gedaagden het gevorderde is verminderd met

€ 205,88.

4 De verweren

Gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 hebben allen in essentie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

Op de gevoerde verweren zal voor zover van belang hierna bij de beoordeling worden ingegaan.

5 De beoordeling van het geschil

ten aanzien van gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10

de in de strafzaken in hoger beroep toegewezen bedragen

5.1

De kantonrechter verwerpt het beroep van gedaagden sub 1, 2, 5, 8 en 9 op de niet ontvankelijkheid van eiser in de vordering jegens hen, om reden dat in hoger beroep in hun strafzaak op de vorderingen benadeelde partij niet een voorschot, maar een definitief bedrag is toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

5.2

Eiser heeft zich in de eerste aanleg conform het toenmalige artikel 51a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gevoegd voor een deel van de vordering.

Dat blijkt uit zijn gebruik van de woorden “bij wijze van voorschot”, die de rechtbank overnam. Dat blijkt bijvoorbeeld ook expliciet uit de vermelding in het strafvonnis van gedaagde sub 1.

De toewijzingen daarvan dienen dan ook te worden gezien als strekkend tot vergoeding van een deel van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en die eenvoudig van aard is (ref. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 497).

De voeging in eerste aanleg heeft van rechtswege voortgeduurd in hoger beroep op de voet van artikel 421 lid 2 Sv, dus binnen de grenzen van het rechtsgeding in eerste aanleg.

De vordering benadeelde partij is in hoger beroep ook niet gewijzigd. Dat het hof de toewijzingen in zijn arresten kwalificeert als “een bedrag” en niet, zoals de rechtbank, als “een voorschot”, maakt de aard van de beslissing niet anders.

Eiser is dus in zoverre ontvankelijk in zijn vordering.

de eis

5.3

De gemachtigde van eiser heeft op bovengenoemde comparitie van partijen toegelicht dat bij de eisvermindering in de conclusie van repliek – anders dan in de dagvaarding – abusievelijk niet het in de strafzaak toegewezen bedrag op de vordering benadeelde partij

ad € 200,- is afgetrokken, zodat de eis (verder) met dat bedrag wordt verminderd.

Aan de opmerking dienaangaande van de gemachtigde van gedaagde sub 3 dat niet elke gedaagde het voorschot daadwerkelijk heeft betaald of behoeven te betalen, zodat een generieke eisvermindering in de weg staat aan onderlinge verrekening van degenen – onder wie gedaagde sub 3 – die wèl betaalden, wordt voorbijgegaan. Het staat eiser immers altijd vrij de eis te verminderen en via de band van de hoofdelijkheid kan een algemene eisvermindering uiteindelijk alle gedaagden tot voordeel strekken.

Een eventueel onderling verhaal regardeert eiser daarbij niet.

de groepsaansprakelijkheid

5.4

Artikel 6:166 BW bepaalt dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.

Dit houdt in dat de schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep worden toegerekend aan een ieder in die groep die aan deze gedragingen bijdroeg. Het loutere erbij zijn is onvoldoende voor het vestigen van die aansprakelijkheid, maar een eigen bijdrage aan de groepsgedragingen vestigt wel de aansprakelijkheid voor alle schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep, ongeacht de omvang van de eigen bijdrage.

Voor zover de redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld door het gewicht van ieders bijdrage, een andere verdeling van de aansprakelijkheid meebrengen, is dat een kwestie van onderling verhaal, die eiser niet regardeert.

5.5

Dit uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de volledige schade als gevolg van het onrechtmatig handelen vanuit de groep blijft ook intact, indien het, zoals hier, gaat om een beperkt aantal personen die aansprakelijk worden gesteld bij een groepshandelen van enkele honderden personen die elkaar ook niet kenden. De groep behoeft geen georganiseerd verband te zijn en kan spontaan zijn ontstaan, de groepsleden behoeven elkaar ook niet te kennen.

Dit alles raakt ook niet de ontvankelijkheid van eiser in de vordering, zelfs niet, indien aan het wel of niet dagvaarden een selectie ten grondslag zou liggen. Eiser heeft overigens toegelicht dat die keuze uitsluitend is bepaald door het via de strafvervolging hebben kunnen achterhalen van de identiteit.

Ook hier geldt dat een eventueel onderling verhaal eiser niet regardeert.

5.6

Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het uit een oogpunt van de civielrechtelijke groepsaansprakelijkheid bij deze rellen in Hoek van Holland om twee groepen: enerzijds de groep betrokken bij het stadium “carrousel” en anderzijds de groep betrokken bij de stadia “treintje” en ”linie”. Dit wordt als volgt toegelicht.

5.6.1

Voor elk van deze stadia is sprake van een groep mensen die door hun gedragingen elkaar stimuleerden dat het belagen van de desbetreffende politiemensen plaatsvond, althans waardoor een reële kans ontstond dat dit zou gebeuren. De gedragingen van de deelnemers hieraan lagen in elk van die stadia zozeer in één lijn met elkaar dat zij als gezamenlijk verrichte handelingen zijn te kwalificeren.

5.6.2

De incidenten in het stadium “carrousel” vonden plaats op een ander deel van het evenemententerrein en op een ander tijdstip dan de latere stadia en vonden plaats na eerdere ongeregeldheden in het publiek op die plek. Bij “carrousel” ging het om vier agenten in burger, die op eigen kracht het VIP-podium hadden bereikt voordat de “treintjes” daar waren aangekomen.

5.6.3

De incidenten in de stadia “treintje” en “linie” betroffen groepen agenten die in een rij over het strand naar en van de plek van “carrousel” waren gegaan. Die agenten waren door hun reflecterende gele hesjes met daarop vermeld het woord “politie” herkenbaar als politiefunctionarissen. Toen zij die plek bereikt hadden, waren, zoals gezegd, de vier andere politieagenten al op het VIP-podium.

In de strafzaken is reeds geoordeeld dat de deelnemers aan “treintje” en “linie” dezelfde groep vormden. Daarbij ging het immers om dezelfde politieagenten en dezelfde groepsleden, met slechts een verplaatsing van de positie van deze politieagenten tijdens het belagen.

5.6.4

Het was donker en het strand was nagenoeg onverlicht, er was lawaai van muziek en door de chaos en de enorme mensenmassa viel de situatie ter plaatse, ook letterlijk, voor het stadium “carrousel” slechts voor de desbetreffende groepsleden te overzien. Van enige wetenschap bij de deelnemers aan ”treintje”/“linie” van wat zich eerder in “carrousel” had afgespeeld, is niet gebleken. Evenmin kan gelet op het voorgaande gezegd worden dat de gedragingen in het stadium “carrousel” de latere gedragingen in de stadia “linie” en “treintje” in gang hebben gezet.

Voor deze chaotische en onoverzichtelijke situatie ter plaatse kan slechts worden geoordeeld dat tussen de stadia van enerzijds “carrousel” en anderzijds “treintje”/“linie” de vereiste samenhang uit een oogpunt van groepsvorming ontbreekt.

Van gedragingen in groepsverband was dus slechts sprake binnen de afzonderlijke stadia van “carrousel” en “treintje”/“linie”.

de immateriële schade

5.7

In gevolge artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde – voor zover hier van belang – voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;

b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

5.7.1

De vordering is niet toewijsbaar op de genoemde grondslag sub a.

Gedaagden hebben elk voor zich betwist dat bij hen sprake is geweest van het oogmerk tot het toebrengen van het bedoelde nadeel. Eiser heeft zich hierop in de conclusie van repliek beperkt tot de nadere stelling dat hij dit oogmerk niet kan bewijzen.

Feiten en omstandigheden waaruit dit oogmerk in objectieve zin zou kunnen worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.

5.7.2

Ten aanzien van de genoemde grondslag sub b overweegt de kantonrechter het volgende.

5.7.2.1 Het gaat in dit geval om het aspect aantasting in de persoon. Noodzakelijk, maar ook voldoende is hierbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een psychiatrisch ziektebeeld is daarbij niet vereist, maar om van geestelijk letsel te kunnen spreken is onvoldoende een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich persoonlijk gekwetst voelen. De partij die zich op aantasting van de persoon beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld (ref. HR 9 mei 2003, NJ 2005,168).

5.7.2.2 Uit de gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden volgt dat eiser en zijn collega’s bij deze strandrellen in Hoek van Holland zijn blootgesteld aan een voor Nederlandse begrippen ongekende agressie jegens politieagenten, van grote groepen mensen. Naar algemene ervaringsregels als bedoeld in artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is duidelijk dat de tussen partijen vaststaande gewelddadigheden en dreiging die eiser onderging, gericht tegen een kleine en op dat moment kwetsbare groep agenten, op eiser (en zijn collega’s) een diepe onuitwisbare indruk hebben gemaakt die bij eiser hebben geleid tot de bedoelde aantasting in de persoon.

Deze gebeurtenissen overstijgen verre het stootje waar een politiefunctionaris bij de uitoefening van diens ambt tegen moet kunnen.

5.7.2.3 Eiser heeft voldoende concrete gegevens gesteld waaruit blijkt dat hij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in eerdergenoemd artikel 6:106 BW.

Gedaagden hebben de hierop ziende stellingen niet althans onvoldoende betwist, zodat al met al de genoemde grondslag sub b van artikel 6:106 BW hier toepassing vindt.

5.7.3

De door eiser gestelde toedracht, zoals hiervoor onder 3.2.1 weergegeven, is door gedaagden niet betwist, zodat de kantonrechter ten aanzien van eiser van die toedracht zal uitgaan.

Dit houdt in dat eiser zich bij deze rellen bevond in het stadium “carrousel” en wel als een van de beide eerste politieagenten.

voorts ten aanzien van gedaagde sub 1

5.8

Ten aanzien van de gedragingen van gedaagde sub 1 heeft eiser zich volledig gebaseerd op de uitkomsten van de strafzaak tegen hem.

Gedaagde sub 1 heeft ten aanzien van zichzelf geen andere of minder gedragingen gesteld dan zijn vastgesteld in die strafzaak. Daarmee staan de in deze strafzaak vastgestelde gedragingen van gedaagde sub 1 ook in de onderhavige procedure vast.

Dit levert op dat gedaagde sub 1 zich bij deze rellen in Hoek van Holland bevond en met eigen onrechtmatige gedragingen jegens eiser meedeed in de groep in het stadium “carrousel”.

5.9

Hieruit volgt dat eiser in beginsel recht heeft op vergoeding door gedaagde sub 1 van zijn immateriële schade door onrechtmatig handelen vanuit de groep betrokken bij het stadium “carrousel” bij deze rellen in Hoek van Holland. De kans op die schade had gedaagde sub 1 ervan behoren te weerhouden mee te doen.

Gedaagde sub 1 is, zoals toegelicht, civielrechtelijk aansprakelijk voor zowel de eigen gedragingen in de groep als de onrechtmatige gedragingen van de andere groepsleden jegens eiser.

De gevorderde schade is voor zover veroorzaakt in het stadium “carrousel” aan gedaagde sub 1 toerekenbaar op de voet van artikel 6:98 BW. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.

5.10

Op de voet van artikel 6:106 BW dient de vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid te worden vastgesteld, gelet op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient ook te worden gelet op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.

In die context en met name gelet op de begrijpelijke doodsangst van eiser door een aanhoudende dreiging en agressie vanuit een aangroeiende groep van schreeuwende relschoppers, die enkele politieagenten met een cirkel op een afstand van drie meter insloot, bedreigde (met geweld en met de dood), belaagde (met uitvallen om de beurt) en voortdurend met allerlei voorwerpen bekogelde, acht de kantonrechter de door eiser gevorderde vergoeding voor immateriële schade zonder meer billijk voor de gebeurtenissen in het stadium “carrousel” en voor de gevolgen die deze voor eiser gehad hebben.

Voor deze gebeurtenissen geldt voor gedaagde sub 1 dat hij in het gehele stadium hierbij met een eigen bijdrage aan het groepshandelen betrokken was, zodat hij aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade.

5.11

Op grond van het vorenstaande is het na de eisverminderingen gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 1.858,84 (zijnde € 3.500,- met daarop toegepast de hiermee corresponderende eisverminderingen door betalingen) jegens gedaagde sub 1 toewijsbaar.

5.12

De wettelijke rente zal bij gebreke van hierop ziende betwisting jegens gedaagde sub 1 worden toegewezen vanaf 23 augustus 2009.

5.13

Gedaagde sub 1 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de zaak tegen hem.

voorts ten aanzien van gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10

5.14

Ook ten aanzien van de gedragingen van gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 hebben eiser en elk der gedaagden zich geconformeerd aan de uitkomsten van de strafzaken jegens hen. Dit houdt in dat deze gedaagden zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen louter meededen in de groep in het stadium “linie”.

Nu eiser niet bij dat stadium was betrokken, ligt de vordering ten aanzien van de hoofdsom jegens deze gedaagden voor afwijzing gereed.

De nevenvordering ten aanzien van de wettelijke rente deelt in het lot van afwijzing.

ten aanzien van gedaagden sub 6 en 7

5.15

Gedaagden sub 6 en 7 hebben geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het tegen hen verleende verstek. Op grond van artikel 140 lid 2 Rv wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

Ook voor gedaagden sub 6 en 7 geldt dat zij zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen meededen in de groep in het stadium “linie”.

De vordering jegens deze gedaagden komt de kantonrechter daarmee ongegrond voor, zodat deze dient te worden afgewezen.

voorts ten aanzien van gedaagden sub 2 tot en met 10

5.16

Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de zaken tegen gedaagden sub 2 tot en met 10.

6 De beslissing

De kantonrechter:

in de zaak tegen gedaagde sub 1

veroordeelt gedaagde sub 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen

€ 1.858,84, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 23 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt gedaagde sub 1 in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiser bepaald op € 303,64 aan verschotten en € 350,- aan salaris voor de gemachtigde;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;

in de zaken tegen gedaagden sub 2 tot en met 10

wijst de vordering jegens gedaagden sub 2 tot en met 10 af;

veroordeelt eiser in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden sub 6 en 7 bepaald op nihil en aan de zijde van gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 bepaald op

€ 350,- aan salaris voor de gemachtigde, ten aanzien van gedaagde sub 8 rechtstreeks aan de gemachtigde te voldoen;

verklaart dit vonnis voor zover het veroordeling ten aanzien van gedaagden sub 3, 4 en 8 betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.L. van Zetten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

727

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey