De waarde van smartengeld. Verslag van het 6e Gronings Letselschadecongres

Samenvatting:

Elk jaar organiseert de vakgroep Privaatrecht & Notarieel Recht van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) een letselschadecongres. Dit jaar werd het congres georganiseerd in samenwerking met het juridisch vakblad Verkeersrecht. Het thema van het congres op 8 oktober 2012 was: smartengeld. Ook nu reisde een gemengd gezelschap van advocaten, letselschadespecialisten, verzekeraars, rechters, wetenschappers en studenten af naar Groningen.

Met het congres werd getracht een bijdrage te leveren aan het debat over mogelijke ontwikkelingen en verbeteringen op het gebied van het toekennen van smartengeld (art. 6:106 BW) in civielrechtelijke overlijdens- en letselschadezaken. Temeer nu smartengeld enerzijds door slachtoffers, naasten en nabestaanden als een belangrijke erkenning van aangedaan leed wordt beschouwd, maar anderzijds in de praktijk veelal slechts als sluitpost fungeert en qua vergoeding(sniveau) sprake (b)lijkt te zijn van ‘stilstaand water’.

In zijn openingswoord wees prof. mr. N. Frenk[1] op het stagneren van de hoogte van de in de Nederlandse rechtspraktijk toegekende smartengeldbedragen. Hiermee loopt Nederland niet in de pas met de ons omringende landen. Ondanks dat volgens Frenk de rechtspraak van de Hoge Raad tot nu toe niet bemoedigend is om dit patroon te (kunnen) doorbreken, pleitte hij – nu zijns inziens het cassatiesysteem daaraan niet in de weg staat – voor een meer sturende rol van de Hoge Raad.

Prof. mr. C.C. van Dam[2] stond stil bij smartengeld in internationaal perspectief. Hij ging allereerst in op de problemen van de begroting van smartengeld in individuele gevallen. Vooral stond Van Dam in dat kader stil bij de daartoe in Engeland door een speciale commissie opgestelde Guidelines General Damages[3], waarin een overzicht is opgenomen van bedragen per soort letsel. In deze guidelines worden bandbreedtes en gezichtspunten gegeven, aan de hand waarvan in het concrete geval kan worden bepaald of men zich moet richten op het gebied boven- of juist onderin de betreffende bandbreedte. Periodiek worden de (hoogtes van) aangegeven bedragen opnieuw tegen het licht gehouden. De guidelines beogen de consistentie ingeval van gelijksoortige letsels te bewaken en een hulpmiddel te bieden voor de praktijkjurist. Wellicht kan men hieraan in Nederland inspiratie ontlenen, aldus Van Dam. Ook stond Van Dam stil bij de hoogte van smartengeldbedragen: in tegenstelling tot het buitenland blijkt in ons land geen sprake te zijn van een intrinsieke stijging. Van Dam ziet als een reden daarvoor dat in Nederland het door de Hoge Raad gegeven toetsingskader (vergelijkbare gevallen, maximaal toegekende bedragen, buitenland niet beslissend, geldontwaarding)[4] te beperkt is, omdat daarin vooral het gezichtspunt ontbreekt van (zich wijzigende) maatschappelijke opvattingen over wat een passende vergoeding is. Net als Frenk pleitte Van Dam voor een minder marginale toetsing door de Hoge Raad. Voorts ziet hij een grotere rol weggelegd voor feitenrechters en advocaten: zij dienen het onderwerp smartengeld een prominenter onderdeel van het juridisch debat te maken.

Prof. mr. A.J. Verheij[5] wijdde zijn bijdrage aan de functie van smartengeld. Hij hield het publiek daartoe twee mogelijke benaderingen voor, een zogenoemde rights based– (schending van een fundamenteel recht als zodanig geeft aanspraak op smartengeld) en een damaged based-benadering (smartengeld ter compensatie van de gevolgen van een aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis). Verheij wees erop dat in letselschadezaken doorgaans sprake is van een damaged based-benadering; enkel vergoeding bij aantoonbaar schadelijke gevolgen. Verheij noemde ter illustratie het leerstuk van shockschade, waar voor een succesvolle claim van geestelijk letsel (een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) sprake moet zijn. Verheij vroeg zich af of een rights based benadering misschien wenselijker zou zijn, omdat dan moeilijke vraagstukken als bijvoorbeeld het onderscheid tussen het verdriet (affectieschade komt niet voor vergoeding in aanmerking) en de schok worden voorkomen. Verheij meent dat het bij shockschade wellicht beter is de focus te leggen op een rechtsinbreuk (aantasting family life, art. 8 EVRM) dan op de emotionele gevolgen. En waar de Nederlandse wetgever een vergoeding van affectieschade (nog) niet mogelijk heeft gemaakt, wijst hij ook daar op de mogelijkheid van een rights based-benadering: degene wiens fundamentele recht op familiy life wordt verstoord door het overlijden of door de ernstige verwonding van een naaste heeft recht op vergoeding van immateriële schade. De focus ligt daarbij op de rechtsinbreuk als zodanig en niet op de emotionele impact bij naasten en nabestaanden. Met zijn referaat gaf Verheij een boeiende alternatieve kijk op de mogelijkheden die het recht zou kunnen bieden bij een aanspraak op smartengeld.

Mr. Chr.H. van Dijk[6] stond stil bij de rol van de advocaat ten aanzien van de aanspraak op smartengeld. Van Dijk vergeleek de ontwikkeling van de smartengeldbedragen in Nederland eveneens met stilstaand water; er zit geen of nauwelijks beweging in. Volgens Van Dijk vinden tussen de belangenbehartiger en verzekeraar dikwijls weinig verheffende discussies plaats: doorgaans is enkel sprake van verwijzing naar nummers uit het Smartengeldboek van de ANWB, waar vaak essentiële informatie ontbreekt om een goede vergelijking te kunnen maken. Er moet meer gemotiveerd en gepersonaliseerd worden, aldus Van Dijk. Hij meent dat (de rechter) meer inkijk in het leven van het slachtoffer gegeven moet worden; het gaat om ‘het verhaal’ achter de zaak. Niet ‘wegkijken’ van het leed, maar juist illustreren door middel van bijvoorbeeld foto- of videomateriaal. Op die manier is volgens Van Dijk moeilijker aan het leed ‘te ontsnappen’ dan wanneer enkel een ‘droge’ beschrijving van de situatie op papier wordt gezet.

Prof. mr. G. de Groot[7] stond stil bij de rol van de rechter op het gebied van smartengeld. Ook volgens haar wordt smartengeld vaak maar als ‘restpost’ beschouwd en gaat in een procedure (veel) meer aandacht uit naar bijvoorbeeld een schadepost als het verlies van verdienvermogen. Bovendien is volgens haar het onderwerp vooral ter beoordeling van de feitenrechter, omdat de Hoge Raad zich terzake (tot nu toe) terughoudend opstelt. De rechter baseert zich volgens De Groot bij het beoordelen van de hoogte van het bedrag in het concrete geval voor een (groot) deel – met in achtneming van de juridische kaders en gekoppeld aan kennis en ervaring – op intuïtie. Dit omdat objectieve aanknopingspunten ontbreken. Wel wordt voor (in ieder geval) de bandbreedte het Smartengeldboek van de ANWB geraadpleegd. Omdat daarin enkel rechterlijke uitspraken staan, waarvan het vermoeden rijst dat deze niet representatief zijn voor de gehele markt, bestaat volgens De Groot eveneens behoefte aan informatie over de toekenning van smartengeld in het minnelijke traject. De indruk is namelijk dat de daarin toegekende bedragen hoger liggen. Ook De Groot wijst er net als Van Dijk op dat ‘het verhaal’ van het slachtoffer ten overstaan van de rechter goed/beter verteld moet worden, bijvoorbeeld ter zitting (mede) door het slachtoffer zelf: niet kan worden volstaan met het enkel opnoemen van (nummers van) vergelijkbare gevallen uit het Smartengeldboek van de ANWB. Tot slot stond De Groot nog stil bij verwachtingen en behoeftes van slachtoffers. Zij maakte daarbij onderscheid tussen distributieve (uitkomst) en procedurele (hoe is de behandeling/bejegening) rechtvaardigheid. Gelet op dit onderscheid wees De Groot er op dat niet enkel aandacht uit moet gaan naar de vraag of bedragen omhoog moeten, maar ook hoe het slachtoffer in een letselschadezaak wordt behandeld/bejegend.

Na de bijdragen van de sprekers vond onder leiding van mr. J. Sap[8] een paneldiscussie plaats. Panelleden waren mw. mr. G.M. van Wassenaer[9], mr. F.Th. Kremer[10] en mr. A.H. Sas[11]. Het debat werd gevoerd mede aan de hand van door de sprekers en panelleden zelf ingebrachte stellingen. In dat kader wees Sas op het spanningsveld tussen de behoefte aan een vlotte regeling van zaken enerzijds en anderzijds de wens van een op maat gesneden vergoeding. Hij opperde bedragen tot op zekere hoogte te normeren. Van Wassenaer pleitte ervoor ook te kijken naar hoe mogelijk nog levensvreugde aan het slachtoffer kan worden teruggegeven: welke concrete bestedingen zijn mogelijk om het leven van een slachtoffer te veraangenamen? Kremer meende dat de hulp voor een betere begroting van smartengeld niet uit de hoek van de Hoge Raad zal moeten komen. Hij ziet meer in zelfregulering middels projecten van partijen als de ASP, het PIV en De Letselschade Raad.

In de loop van het congres vond ook de presentatie van het nieuwste Smartengeldboek 2012 (18e druk) van de ANWB plaats. Nadat mr. M. Schoonderwaldt[12] erop had gewezen dat nu ook een online-editie beschikbaar is, overhandigde hij Frenk het eerste exemplaar van de papieren uitgave.

Het congres maakte duidelijk dat fundamentele herbezinning op het huidige civielrechtelijke systeem van aanspraak op smartengeld op zijn plaats is. Wat is (zijn) heden ten dage eigenlijk de functie(s) van smartengeld? Moeten de smartengeldbedragen omhoog, en zo ja, waarom en hoe? Is het huidige gesloten stelsel van aanspraak op smartengeld nog wel toereikend (o.a. geen affectieschade vergoed), of is uitbreiding gewenst? Dagvoorzitter prof. mr. F.T. Oldenhuis[13] rondde af met de constatering dat men het er in alle geledingen van de letselschadebranche in ieder geval hartgrondig over eens is, dat het smartengeld niet langer als afrondings- c.q. sluitpost moet fungeren.

[1] Raadadviseur Directie Wetgeving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, tevens bijzonder hoogleraar aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht Vrije Universiteit Amsterdam.

[2] Honorair hoogleraar Europees privaatrecht Universiteit Utrecht, tevens visiting professor King’s College London en Queen Mary, University of London.

[3] Judicial Studies Board, Guidelines for the Assessment of General Damages in Personal Injury Cases, 11th ed. (Oxford: Oxford University Press, 2012).

[4] HR 8 juli 1992, NJ 1992, 714 (AMC/O) en HR 17 november 2000, NJ 2001, 215 (Druijff/Bouw).

[5] Hoogleraar privaatrecht Rijksuniversiteit Groningen.

[6] Advocaat Kennedy Van der Laan Advocaten, Amsterdam.

[7] Raadsheer Hoge Raad der Nederlanden, tevens bijzonder hoogleraar rechtspraak en conflictoplossing Vrije Universiteit Amsterdam.

[8] Vicepresident Rechtbank Utrecht.

[9] Advocaat Beer advocaten, Amsterdam.

[10] Directeur Stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars.

[11] Beleidsmedewerker juridische zaken Slachtofferhulp Nederland.

[12] Manager front office legal affairs ANWB.

[13] Universitair hoofddocent vakgroep Privaatrecht en Notarieel recht, tevens bijzonder hoogleraar religie en recht Rijksuniversiteit Groningen.

  • Vaknieuws

  • Mr. A. Kolder Houkes c.s. Advocaten/Docent en Onderzoeker RuG
  • Bron: PIV-bulletin
  • folder PIV-bulletin, Smartengeld

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey