Wat betekent KEI voor procedures over personenschade? – Geen steen des aanstoots …

Samenvatting:

Als het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wetbestuursrecht in verband met de vereenvoudiging en Digitalisering van het procesrecht – het Programma Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI) – voorjaar 2016 wordt ingevoerd, verandert de vorm van civiele procedures ingrijpend. In dit artikel bespreek ik de vraag of het wetsvoorstel ook inhoudelijke gevolgen heeft voor letsel- en overlijdensschadeprocedures.

Het wetsvoorstel

In 2011 heeft de Raad voor de Rechtspraak zijn manifest “Visie op de Rechtspraak 2020” bekend gemaakt1. De visie bestaat uit vier delen: positie in het staatsbestel, kernwaarden, effectiviteit en organisatie en besturing. De doelstellingen over gebruik door de rechtspraak van de Mogelijkheden van digitalisering en een nieuwe rol voor de rechter als regisseur en bewaker van het proces2, zijn uitgemond in het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (hierna: het wetsvoorstel)3. Zeer kort samengevat vormt de kern van het wetsvoorstel dat een Civiele procedure digitaal wordt gevoerd en dat in ten minste 90% van de gevallen binnen 21 weken na aanvang een inhoudelijke uitspraak is gedaan. Zowel vorderingsprocedures (wat nu dagvaardingszaken zijn) als verzoekprocedures (de huidige verzoekschriftprocedures) beginnen met een proces inleidend stuk dat digitaal wordt ingediend4. De standaardprocedure die het wetsvoorstel voor ogen heeft is geënt op de huidige verzoekschriftprocedure. De rol en het digitale roljournaal, waarin alle aanhangige zaken door rechtshulpverleners zijn te raadplegen en te volgen, worden afgeschaft. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel bepaalt de eiser in een vorderingsprocedure een door de rechtbank vastgestelde dag in de week, op een termijn van minimaal vier weken (nu is dat acht dagen) en maximaal zes maanden (nu is er geen maximumtermijn), waarop verweerder uiterlijk dient te verschijnen5. De verweerder mag eerder verschijnen. Bijkomstigheid van het verdwijnen van de rol is dat ook de slaaprol verdwijnt. Eiser en gedaagde kunnen nu ervoor kiezen de procedure naar de slaaprol te verplaatsen om – zonder de druk van termijnen voor het verrichten van proceshandelingen – een schikking te onderzoeken. Van deze mogelijkheid de procedure te parkeren wordt in personenschadeprocedures regelmatig gebruik gemaakt. Gedurende de periode dat de zaak op de parkeerrol staat, loopt geen verjaringstermijn6. In het wetsvoorstel is hiervoor een alternatief gevonden: de mogelijkheid blijft bestaan een procedure door te halen (“ter griffie”, in plaats van “op de rol”) en de procedure (al dan niet op straffe van verval van instantie) weer op te brengen7. Gedurende de periode dat de procedure is doorgehaald, loopt ook geen verjaringstermijn. De minister geeft de rechter meer ruimte om leiding te geven aan het verloop van de procedure en de voortgang te bewaken. Door afschaffing van de rol en toewijzing van de zaak aan de rechter aan het begin van de procedure, nadat verweerder aan de griffie kenbaar heeft gemaakt te verschijnen, heeft de rechter meer mogelijkheden om regie te voeren. Zo kan hij voorafgaand aan de mondelinge behandeling via “Mijn rechtspraak” met partijen de op de mondelinge behandeling te bespreken onderwerpen afstemmen en ontbrekende stukken opvragen8. Art. 24 Rv waarin de lijdelijkheid van de burgerlijke rechter is vastgelegd, wordt niet gewijzigd9. Het wetsvoorstel is op 26 mei 2015 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De verwachting is dat het wetsvoorstel in oktober 2015 door de Eerste Kamer wordt aangenomen, waarna het in het voorjaar van 2016 wordt ingevoerd. Het digitaal procederen wordt per hofressort uitgerold, te beginnen met de Rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland in het ressort Arnhem- Leeuwarden. De procedures bij de sectoren kanton worden pas digitaal gevoerd, nadat de rechtbanken en hoven zijn overgegaan naar digitaal procederen (verwachting: voorjaar 2017). Het Overgangsrecht bepaalt dat op procedures die bij de rechtbank zijn aangevangen voordat het wetsvoorstel in werking treedt, dat wil dus zeggen procedures die voor datum inwerkingtreding op de rol zijn ingeschreven, de nieuwe wet niet van toepassing zal zijn. Rechtbanken en rechtshulpverleners zullen dus nog geruime tijd met twee systemen werken: “Mijn rechtspraak” voor de zaken gestart na inwerkingtreding van het wetsvoorstel en het digitale roljournaal voor de zaken die daarvoor waren aangevangen.

Veel voorkomende civiele procedures in letselzaken

Sinds de invoering van de Wet deelgeschillen voor letsel en overlijdensschade op 1 juli 2010, is de deelgeschilprocedure de belangrijkste procedure in personenschadezaken10. Het wetsvoorstel brengt geen wijziging in de deelgeschilprocedure. Sterker nog, de nieuwe basisprocedure lijkt in verschillende opzichten sterk op de deelgeschilprocedure: na één schriftelijke ronde (verzoekschrift en verweerschrift) volgt een mondelinge behandeling. Als op de mondelinge behandeling geen schikking wordt bereikt, volgt de uitspraak. De doorlooptijd van de deelgeschilprocedures ligt gemiddeld op ongeveer zeventien weken11, Vier weken minder dan de in het wetsvoorstel beoogde doorlooptijd van de basisprocedure.

Het wetsvoorstel laat de procedures tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en het verkrijgen van een voorlopig deskundigenbericht ongemoeid. In geschillen over de afwikkeling van letselschade komen deze procedures regelmatig voor om het bewijs van de toedracht van een ongeval te kunnen leveren of met behulp van een medische expertise het causaal verband tussen ongeval en gezondheidsklachten vastgesteld te krijgen. Ook de kortgedingprocedure wordt door het wetsvoorstel ongemoeid gelaten. De wetgever heeft wel de verwachting uitgesproken dat minder gebruik zal worden gemaakt van de kortgedingprocedure in verband met de aanzienlijke verkorting van de doorlooptijd tot 21 weken in de basisprocedure na indiening van de procesinleiding. Het wetsvoorstel heft vooral gevolgen voor de ‘gewone’ bodemprocedure. Die bespreek ik hieronder.

De nieuwe basisprocedure

De advocaat (of in kantonzaken de verzoeker zelf) vult in een digitaal portaal “Mijn Rechtspraak”12 de gegevens in die nu in het verzoekschrift of dagvaarding zijn vermeld, inclusief de gronden van het verzoek/de vordering13, waarna de griffie van de rechtbank een oproepingsbericht aan de verweerder stuurt in wat nu de verzoekschriftzaken zijn14. In de vorderingszaken (de huidige dagvaardingszaken) moet de verzoeker zelf het van de griffie ontvangen oproepingsbericht aan de verweerder sturen15. Laat de verweerder – in wat nu nog een dagvaardingszaak zou zijn – binnen vier weken nadat de griffie het oproepingsbericht aan de verzoeker heeft gestuurd niets van zich horen, dan moet de verzoeker het oproepingsbericht door een deurwaarder aan de verweerder laten betekenen, anders wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard (en krijgt verzoeker dus geen verstekvonnis)16. Een derde betekeningsmogelijkheid – in het wetsvoorstel opgenomen na opmerkingen hierover door de Orde van Advocaten en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders – is dat een deurwaarder voor verzoeker een oproepingsbericht opstelt waarin de grondslag van de vordering wordt vermeld zoals nu in de dagvaarding. De deurwaarder zorgt vervolgens voor betekening van het door hem opgestelde proces inleidend stuk17. Het voordeel van deze weg is zekerheid op kortere termijn. Verzoeker hoeft niet te wachten op ontvangst van het oproepingsbericht dat hem door de griffie wordt toegezonden in “Mijn rechtspraak” om dat vervolgens aan verweerder te laten betekenen. In het door de deurwaarder opgestelde oproepingsbericht moet verzoeker verweerder een termijn van tenminste twee weken geven om te verschijnen. De verweerder moet uiterlijk op de in het oproepingsbericht vermelde datum aan de rechtbank laten weten of hij al dan niet verweer voert18. Meldt de verweerder zich bij de griffie en laat hij weten dat hij geen verweer zal voeren, dan volgt binnen zes weken nadat verzoeker de procesinleiding heeft ingevuld een eindvonnis. Als de verweerder de griffie bericht verweer te willen voeren, dan krijgt de verweerder in een kantonzaak nog vier weken voor het indienen van zijn verweer en in een rechtbankzaak krijgt hij hiervoor zes weken te rekenen vanaf het einde van de vierwekentermijn waarbinnen de verweerder de griffie moest laten weten of hij verweer wenste te voeren19. Het wetsvoorstel voorziet in de niet denkbeeldige mogelijkheid dat “Mijn rechtspraak” niet bereikbaar is20. De partij die de proceshandeling te laat heeft verricht omdat hij geen toegang kon krijgen tot het systeem, wordt dan niet niet-ontvankelijk verklaard. De termijn voor het verrichten van de proceshandeling wordt verlengd met één werkdag te rekenen vanaf het moment dat “Mijn rechtspraak” weer bereikbaar is. Om het doel van bekorting van de rechtsgang te halen, wordt een in te vullen datumprikker (zittingprikker) zichtbaar in “Mijn rechtspraak” nadat duidelijk is of verweerder verweer zal voeren21. De verhinderdata worden al voordat verweerder zijn verweerschrift heeft ingediend, ingevuld door partijen. De zitting (mondelinge behandeling) vindt plaats binnen vijftien weken na het indienen van het proces inleidend stuk (tenzij verzoeker heeft gekozen voor oproeping op een langere termijn dan de minimale vier weken). De uitspraak volgt in beginsel zes weken na de mondelinge behandeling. Ook biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid dat de uitspraak mondeling wordt gedaan tijdens de zitting, na afronding van de mondelinge behandeling. De mondelinge uitspraak wordt vastgelegd in het proces-verbaal22. Het wetsvoorstel voorziet niet in de mogelijkheid dat Partijen onderling uitstel overeenkomen voor de hierboven besproken termijnen. De mogelijkheid om af te Wijken van de basisprocedure bestaat wel, maar is uitdrukkelijk voorbehouden aan de rechter (waarover meer onder “Maatwerk”)23. Daarnaast is het de rechter toegestaan af te wijken van de uitspraaktermijn van vier respectievelijk zes weken. De versnelling van de doorlooptijd is een belangrijke pijler van het wetsvoorstel. De gemiddelde doorlooptijd van een civiele procedure bij de sector civiel van de rechtbank in zaken waarin gedaagde verweer heeft gevoerd bedroeg in 2012 67 weken24. Uit de jaarcijfers van de gerechten over 2012 volgde ook dat 54% van de zaken waarin gedaagde verweer heeft gevoerd binnen 52 weken waren afgedaan en 87% van deze zaken waren binnen 104 weken afgedaan. In 13% van de zaken waarin gedaagde verweer had gevoerd, was na twee jaar (dus) nog geen eindvonnis gewezen25. Volgens de minister hebben de gerechten toegezegd dat 90% – 95% van de zaken binnen 21 weken is afgedaan26. Ik betwijfel de haalbaarheid hiervan. Ook als advocaten geen vertraging meer kunnen veroorzaken – bijvoorbeeld uitstel vragen voor het indienen van een processtuk – brengt het wetsvoorstel geen verandering in de beperkte zittingscapaciteit van gerechten en de soms maandenlange durende aanhoudingen voordat de rechter uitspraak doet. Zo komt het regelmatig voor dat een comparitie pas op een termijn van drie maanden of meer kan worden gepland. Verzoeker is griffierecht verschuldigd vanaf het moment van indienen van de procesinleiding27. Nu kan een eiser een dagvaarding laten betekenen op een zelf gekozen termijn en is hij pas griffierecht verschuldigd op het moment dat hij de dagvaarding bij het gerecht op de rol laat inschrijven. Een betekende dagvaarding kan schikkingsonderhandelingen vlot trekken, waarna de dagvaarding niet wordt aangebracht. Na invoering van de wet kan verzoeker weliswaar ervoor kiezen af te zien van het vervolg van de procedure na indiening van zijn procesinleiding bij de rechtbank, maar hij blijft wel 1/3 van het griffierecht verschuldigd, met een maximum van € 75 voor onvermogenden (partijen die op basis van een toevoeging procederen), € 250 voor natuurlijke personen en € 500 voor rechtspersonen28. Deze regeling zou tegemoet moeten komen aan de huidige functie van een betekende dagvaarding in schikkingsonderhandelingen (“het is menens!”). De kosten van betekening van een dagvaarding in het huidige systeem door de deurwaarder zijn doorgaans lager, te weten ongeveer € 100. Verweerder moet in rechtbankzaken voor de uiterste datum waarop hij zijn verweer kan indienen (tien weken nadat verzoeker het proces inleidend stuk heeft ingediend) ook het verschuldigde griffierecht hebben voldaan29. Nu is die termijn vier weken nadat gedaagde zich heeft gesteld (dus tenminste twee weken voor het indienen van de conclusie van antwoord). In kantonzaken wordt – net als nu – geen griffierecht bij de verweerder geheven.

Maatwerk

De rechter kan in overleg met partijen afwijken van de basisprocedure indien de aard of complexiteit van de zaak dat vraagt30. De afwijkingen kunnen bestaan in verlenging van termijnen voor het indienen van processtukken, het toestaan van meer dan één schriftelijke ronde en het houden van meer dan een mondelinge behandeling. Een mondelinge behandeling kan na invoering van het wetsvoorstel op verzoek van partijen ook plaatsvinden voordat verweerder zijn verweer heeft ingediend31. Ook nieuw is dat partijen – als zij daarvoor voorafgaand toestemming hebben verkregen van de rechter – getuigen en partijdeskundigen kunnen meenemen naar de zitting32. Ik verwacht dat procedures over personenschade die niet in een deelgeschilprocedure aanhangig worden gemaakt, snel in aanmerking zullen komen voor het maatwerk-traject. De deelgeschilprocedure is inmiddels in personenschadezaken de ‘eerste keus-procedure’33, de reden om niet voor een deelgeschilprocedure te kiezen kan zijn dat de onderliggende feiten ingewikkeld of onvoldoende helder zijn34, een andere reden om af te zien van een deelgeschilprocedure is dat er nog veel verschillende discussiepunten zijn en een vaststellingsovereenkomst nog niet in zicht is35. Deze omstandigheden zullen voor partijen in een bodemprocedure aanleiding zijn de rechter te verzoeken om af te wijken van de basisprocedure. Het maatwerk-traject wijkt niet wezenlijk af van de huidige bodemprocedure, behalve voor wat betreft de handhaving van de termijnen. De huidige vrijheid van partijen om tot op zekere hoogte onderling termijnen af te spreken, komt met invoering van het wetsvoorstel – zoals gezegd – te vervallen.

Conclusie

De gevolgen van het wetsvoorstel voor de behandeling van zaken op het gebied van personenschade zijn beperkt. Bijna alle verzekeraars werken digitaal en hebben geen papieren dossiers meer. Verzekeraars ontvangen van mijn kantoor al geruime tijd een PDF van een ingediend processtuk in plaats van een papieren versie over de post. Zo zullen alle advocaten die voor verzekeraars werken het doen. De digitalisering van de procesvoering wordt door alle betrokkenen toegejuicht (behalve koeriers die overbodig worden zodra de processtukken kunnen worden ge-upload). De beoogde bekorting van de duur van de procedures en de onmogelijkheid voor procespartijen om ‘zomaar’ verschillende uitstellen te vragen en te krijgen zal zeker voor verzekeraars een welkome ontwikkeling zijn. Hoe langer een procedure duurt, hoe langer voor de schade gereserveerd moet worden en hoe hoger de wettelijke rente wordt. Over de versterkte regierol van de rechter kan verschillend worden gedacht. Meer regie is positief omdat de procedure eerder tot de kern kan worden teruggebracht en de voortgang wordt bewaakt. Anderzijds kan de rechter zijn uitgebreide regiefunctie benutten om inhoudelijk invloed uit te oefenen op de procedure en een partij die wordt bijgestaan door een minder bekwame advocaat helpen Nu de wetgever geen wijziging van de in art. 24 Rv neergelegde lijdelijkheid voorstelt, kan daar een spanningsveld ontstaan. Deze bedenking doet er niet aan af dat ik achter het wetsvoorstel en de doelstelling daarvan sta. Ik hoop dat de digitale infrastructuur zo goed werkt, dat de doelstellingen van het wetsvoorstel op een termijn van enkele jaren gehaald gaan worden.

1 Deze versie is te vinden op www.rechtspraak.nl na het aanklikken van “Raad voor de Rechtspraak”.

2 Geformuleerd in het hoofdstuk Effectiviteit van rechtspraak.

3 TK 2014-2015, 34 059, nr. 2.

4 Art. 30c van het wetsvoorstel; de verplichting digitaal te procederen geldt – kort gezegd – alleen niet in kantonzaken waarin een particulier zelf procedeert. In die zaken zorgt de griffie voor digitalisering van de op papier ingediende processtukken.

5 Art. 30a lid 3 sub c van het wetsvoorstel.

6 Art. 3:316 BW en HR 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3240.

7 Art. 246 en 251 Rv.

8 Zie hierover de MvT (TK 2014-2015, 34 059, nr. 3) p. 7 en de tekst van art. 30k lid 1 van het wetsvoorstel.

9 MvT p. 7.

10 J. Sap, Is de deelgeschilprocedure een succes?, AV&S 2013, 22.

11 M. Wesselink, Deeltjesversneller in het recht, (WODC-rapport evaluatie van de Wet Deelgeschillen [in letsel- en overlijdenszaken]), 2014, p. 81.

12 In eerste instantie zou het webportaal “Mijn zaak” gaan heten, maar in 2015 is besloten het portaal “Mijn rechtspraak” te noemen.

13 Art. 30a en 30c van het wetsvoorstel.

14 Art. 111 van het wetsvoorstel.

15 Art. 112 lid 1 van het wetsvoorstel.

16 Art. 112 lid 2 en 3 van het wetsvoorstel.

17 Art. 113 van het wetsvoorstel.

18 MvT p. 6

19 Art. 30i van het wetsvoorstel.

20 Art. 30c lid 8 van het wetsvoorstel.

21 Art. 30j lid 1 van het wetsvoorstel.

22 Art. 30p van het wetsvoorstel.

23 Art. 30o van het wetsvoorstel.

24 J. Ekelmans, ‘Het wetsvoorstel voor de civiele rechtsgang in eerste aanleg: met hoofd en hart’, NTBR 2014/8 onder nr. 4.

25 M.J.A.M. Ahsmann en H.F.M. Hofhuis, ‘Versnelling van doorlooptijden van rechtszaken met 40%’, NJB 2014/1273 onder nr. 6.

26 MvT p. 75.

27 Art. 125 wetsvoorstel.

28 Deze bedragen heeft de minister genoemd in de MvT op de Aanpassingswet waarmee onder meer de Wet griffierechten

burgerlijke zaken wordt aangepast, TK 2014-2015, 34 212, nr. 3,

  1. 25.

29 Art. 128 lid 2 van het wetsvoorstel.

30 MvT p. 5.

31 Zie de MvT p. 75; art. 30o lid 1 van het wetsvoorstel bepaalt:

“Indien dit met het oog op artikel 19 [waarborging hoor en wederhoor, LD] of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is, kan de rechter op verzoek van een partij toestaan of ambtshalve bepalen dat, in afwijking van of aanvulling op hetgeen in deze afdeling is bepaald:

  1. termijnen worden verlengd of verkort,
  2. partijen schriftelijk reageren op elkaars standpunten,
  3. de mondelinge behandeling wordt aangehouden of in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling of andere zitting wordt gehouden,
  4. voor, tijdens of na een mondelinge behandeling stukken worden ingediend en dat partijen daarop schriftelijk reageren.”

32 Art. 30k lid 2 van het wetsvoorstel.

33 J. Sap, ‘Is de deelgeschilprocedure een succes?’, AV&S 2013, 22.

34 Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag, 23 juli 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:11111 en Rb. Oost-Brabant, 7 mei 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:2746.

35 Zie bijvoorbeeld en Rb. Den Haag 19 december 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ2046 en rechtbank Rotterdam 16 juli 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5443.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey