Rb (wrakingskamer): nevenfuncties Haagse rechters geen aanwijzing voor vooringenomenheid

Samenvatting:

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek om wraking van twee rechters van de Haagse rechtbank af. De wrakingskamer oordeelt dat het feit dat één van de rechters optreedt als onafhankelijk voorzitter van de Geschillencommissie van de PIV-overeenkomst BGK geen zwaarwegende aanwijzing vormt voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat zij uit hoofde van haar nevenfunctie ten nadele van verzoekers vooringenomen is. Uit het reglement van de geschillencommissie volgt dat de taak van voorzitter van de geschillencommissie, evenals die van de rechter, slechts in onafhankelijkheid en onpartijdigheid kan worden vervuld. Dat zij voor haar werkzaamheden een vergoeding ontvangt van het PIV maakt dit niet anders.

ECLI:NL:RBDHA:2013:15068

Instantie

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak

11-11-2013

Datum publicatie

11-11-2013

Zaaknummer

C / 09 / 449886 / KG RK 13-1700

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Wraking

Inhoudsindicatie

afwijzing wrakingsverzoek (onpartijdigheid, poging tot intimidatie, vooringenomenheid) niet komen vast te staan

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer voor wrakingszaken

Uitspraak: 11 november 2013

Registratienummer: C / 09 / 449886 / KG RK 13-1700

Wrakingsnummer: 2013/44

Zaak-/rolnummer hoofdzaak: C / 09 / 431904 / HA ZA 12-1374.

Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van

[verzoekster A-B] ,

wonende te [woonplaats], en

[verzoeker A] ,

wonende te [woonplaats],

in hun hoedanigheid van curator van

[dochter van verzoekers],

wonende te [woonplaats],

advocaten: mr. A.E.A. Breekland en mr. W.G. Verkruisen.

strekkende tot wraking van mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en mr. M.C. Ritsema van Eck- van Drempt, rechters in de rechtbank Den Haag.

Partijen worden hierna nader aangeduid als “[verzoekers]”, “mr. Hoekstra” en “mr. Ritsema van Eck”.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Bij exploot van dagvaarding van 15 november 2012 is [verzoekers] (met [dochter van verzoekers]) gedagvaard te verschijnen ter openbare terechtzitting van 28 november 2012 van deze rechtbank in de procedure tegen de Stichting Sint Franciscus Gasthuis (hierna: het Sint Franciscus Gasthuis). [verzoekers] heeft een conclusie van antwoord genomen en heeft een eis in reconventie ingesteld. Bij vonnis van 20 maart 2013 is door de rolrechter een comparitie van partijen gelast. De comparitie van partijen is nader bepaald op 2 september 2013 ten overstaan van de meervoudige kamer bestaande uit mr. Hoekstra (voorzitter) en mr. Ritsema van Eck en mr. W.A.G.J.W. Ferenschild (leden).

1.2

Bij fax van 30 augustus 2013, als brief binnengekomen ter griffie op 3 september 2013, heeft mr. Breekland namens [verzoekers] mr. Hoekstra en mr. Ritsema van Eck gewraakt.

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:

·        

het wrakingsverzoek, met bijlagen;

·        

de schriftelijke reactie aan de zijde van mr. Hoekstra, met één bijlage;

·        

de schriftelijke reactie aan de zijde van mr. Ritsema van Eck;

·        

de schriftelijke reactie aan de zijde van [verzoekers], met bijlagen;

·        

het procesdossier met zaaknummer C / 09 / 431904 / HA ZA 12-1374.

1.4

Ter zitting van 14 oktober 2013, alwaar de wraking is behandeld, zijn verschenen

[verzoekster A-B], bijgestaan door mr. A.E.A. Breekland en mr. W.G. Verkruisen. Voorts zijn verschenen mr. Hoekstra en mr. Ritsema van Eck. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnotities nader toegelicht. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.

De datum van de uitspraak is door de wrakingskamer bepaald op heden

2 Het verzoek

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft [verzoekers] -verkort en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

De civiele zaak die hier aan de orde is betreft een juridisch geschil over een letselschade tussen twee partijen, enerzijds [dochter van verzoekers] vertegenwoordigd door beide curatoren, haar ouders, anderzijds het Sint Franciscus Gasthuis te Rotterdam. Het ziekenhuis is verzekerd bij Nationale Nederlanden.

De wraking van genoemde rechters berust mede op het feit dat beide rechters nevenfuncties bekleden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

ten aanzien van mr. Hoekstra

De bezoldigde functie van mr. Hoekstra als voorzitter van de geschillencommissie Overeenkomst Buitengerechtelijke Kosten van Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) is op zichzelf voldoende voor het bestaan van gerechtvaardigde twijfel over de onafhankelijkheid van mr. Hoekstra. Het PIV is een instituut voor verzekeraars dat opkomt voor de belangen van verzekeraars op het gebied van personenschade en binnen dit instituut is de invloed van Nationale Nederlanden zeer groot. Nationale Nederlanden is de verzekeraar van het Sint Franciscus Gasthuis en heeft vrijwel het gehele buitengerechtelijke traject voor haar rekening genomen. Mede gelet op het feit dat de verzekeraars en

mr. Hoekstra inhoudelijke standpunten delen die in het voordeel zijn van de verzekeraars, ontvalt daarmee de benodigde onpartijdigheid aan mr. Hoekstra om de zaak tussen [verzoekers] en het Sint Franciscus Gasthuis adequaat te kunnen behandelen.

2.3

In het geschil tussen [verzoekers] en het Sint Franciscus Gasthuis heeft het advocatenkantoor Ekelmans en Meijer Advocaten in de jaren 1997 tot en met 1999 opgetreden voor Nationale Nederlanden en het Sint Franciscus Gasthuis. In deze periode was mr. Hoekstra werkzaam bij Ekelmans en Meijer, terwijl zij thans als rechter optreedt in hetzelfde geschil. Uit het dossier van de toenmalige advocaat van de ouders van [dochter van verzoekers], (de inmiddels wijlen) mr. G. Engelgeer blijkt dat op 23 september 1998 telefonisch contact is geweest met

mr. Hoekstra over deze zaak. De omstandigheid dat mr. Hoekstra als advocaat aan Ekelmans en Meijer was verbonden in de periode dat het kantoor voor Nationale Nederlanden en het Sint Franciscus Gasthuis optrad en zelfs als advocaat een rol heeft gespeeld in de zaak tussen [verzoekers] en het Sint Franciscus Gasthuis geeft voor [verzoekers] voldoende grond te vrezen dat mr. Hoekstra het in deze zaak aan de benodigde rechterlijke partijdigheid zou kunnen ontbreken.

Ook de gang van zaken voorafgaand aan het door [verzoekers] ingediende verzoek tot wraking geeft er blijk van dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Hoekstra in het geding zou kunnen zijn. Nadat mr. Breekland de griffie schriftelijk had verzocht te bevestigen of

mr. Hoekstra in het verleden als advocaat bij Ekelmans en Meijer had gewerkt, heeft

mr. Hoekstra eerst getracht gerechtvaardigde en relevante informatie achter te houden, heeft zij daarna getracht onjuiste informatie bij mr. Breekland en [verzoekers] te doen postvatten en heeft zij vervolgens getracht mr. Breekland te intimideren door mede te delen dat de zaak van [verzoekers] anders niet binnen de Haagse rechtbank beoordeeld kon worden, hetgeen er voldoende blijk van geeft dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Hoekstra schade zou kunnen lijden.

ten aanzien van mr. Ritsema van Eck

De bezoldigde functie van mr. Ritsema van Eck als vice-voorzitter van de raad van toezicht bij de zorginstelling Revalidatiecentrum de Hoogstraat tast de onafhankelijkheid van

mr. Ritsema van Eck aan, nu zij voor een deel van haar inkomen afhankelijk is van een zorginstelling die een groot belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Vanuit haar functie heeft mr. Ritsema van Eck er belang bij te voorkomen dat in vergelijkbare omstandigheden via de rechter aansprakelijkheid voor gemaakte medische fouten en vergoeding van reële schade kan worden afgedwongen, gelet op de mogelijke financiële gevolgen voor zorginstellingen in Nederland. Wanneer mr. Ritsema van Eck in haar functie van rechter zou meewerken aan een vonnis waarbij [dochter van verzoekers] haar reële schade vergoed zou krijgen, zou haar dat in haar functie van toezichthouder ernstig kwalijk worden genomen.

3 Het verweer

van mr. Hoekstra

Mr. Hoekstra heeft niet in de wraking berust. Zij heeft daartoe -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het vervullen van de nevenfunctie van voorzitter van de Geschillencommissie overeenkomst buitengerechtelijke kosten van het PIV niet onverenigbaar is met haar rol van letselschaderechter en geen grond voor wraking kan opleveren. Deze overeenkomst is een bilaterale overeenkomst tussen verzekeraars en belangenbehartigers van slachtoffers. De geschillencommissie is ingesteld om bindend te adviseren over geschillen over de in de overeenkomst bedoelde buitengerechtelijke kosten. In haar reglement is vastgesteld dat de geschillencommissie bestaat uit een onafhankelijke voorzitter en twee andere leden. De voorzitter is tot op heden steeds een rechter geweest. Voorts heeft mr. Hoekstra aangevoerd dat het enkele feit dat zij als voorzitter een (geringe) vergoeding krijgt voor de bestede tijd en deze vergoeding wordt betaald door het PIV niet met zich brengt dat om die reden aan haar integriteit en onafhankelijkheid bij de behandeling van letselschadezaken in het algemeen en deze zaak in het bijzonder mag worden getwijfeld. Zij heeft driemaal een vergoeding voor een uitspraak ontvangen; van een loondienstverband is geen sprake, noch van enige andere materiële of immateriële vergoeding. Ook het feit dat mr. Hoekstra heeft bijgedragen aan een interview in het jaarverslag van de Letselschade Raad en in beginsel voorstander is van heldere en transparante regelingen voor slachtoffers kan geen grond voor een geslaagde wraking opleveren. De Letselschaderaad is een onafhankelijk orgaan, waarin alle geledingen die zich met letselschade bezig houden vertegenwoordigd zijn.

3.2

Mr. Hoekstra erkent dat zij tussen 1997 en 2003 bij Ekelmans en Meijer werkzaam is geweest als advocaat. Zij heeft echter geen enkele inhoudelijke bemoeienis met het dossier in deze zaak gehad. Zij kan zich het telefoongesprek met mr. Engelgeer niet meer herinneren en zij moet niet meer of minder hebben gedaan dan mr. Engelgeer hebben medegedeeld dat haar kantoorgenote mr. Juckes niet bereikbaar was en dat deze zou terugbellen.

De procedurele gang van zaken voorafgaand aan de wraking kan naar de mening van

mr. Hoekstra evenmin een grond voor wraking opleveren. De zaak is procedureel net zo behandeld als alle andere letselschadezaken conform de zaaksaanpak die binnen de rechtbank Den Haag voor dit soort zaken gebruikelijk is. De individuele letselschaderechters hebben geen enkele bemoeienis met de daadwerkelijke zaakstoedeling en mr. Hoekstra is niet betrokken geweest bij de samenstelling van de meervoudige kamer. Zij heeft nimmer gepoogd om via de griffie informatie over haar arbeidsverleden achter te houden.

Mr. Breekland is dit in verband van onjuiste feiten uitgegaan en heeft mededelingen van de griffier niet goed begrepen, dan wel onjuist geïnterpreteerd.

van mr. Ritsema van Eck

3.4

Mr. Ritsema van Eck heeft niet in de wraking berust. Zij heeft daartoe -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De functie van toezichthouder bij de Hoogstraat is op zichzelf verenigbaar met de behandeling van letselschadezaken, terwijl er in de onderhavige zaak geen contra-indicaties zijn die maken dat zij zich vanwege deze nevenbetrekking zou moeten terugtrekken of verschonen. De Hoogstraat is een categoraal ziekenhuis, waarvan de activiteiten niet vergelijkbaar zijn met die van het Sint Franciscus Gasthuis. De omstandigheid dat zij voor haar functie als toezichthouder wordt betaald rechtvaardigt evenmin de conclusie dat zij als rechter deze letselschadezaak niet kan behandelen en de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen opleveren. De omstandigheid dat tussen partijen in geschil is of het Sint Franciscus Gasthuis zich gerechtvaardigd kan beroepen op de maximale dekking van de verzekeringsovereenkomst en de mogelijke precedentwerking daarvan voor andere zorginstellingen levert evenmin een zwaarwegende aanwijzing op dat, gelet op haar nevenbetrekking, moet worden aangenomen dat sprake is van een objectief gerechtvaardige vrees voor ingenomenheid. Tenslotte heeft mr. Ritsema van Eck aangevoerd dat zij niet betrokken is geweest bij de samenstelling van de meervoudige kamer.

4 De beoordeling

Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.2

De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een rechter, vastgesteld moet worden dat sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.

ten aanzien van het verzoek tot wraking van mr. Hoekstra

4.3

Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn de door [verzoekers] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende om aan te nemen dat er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat mr. Hoekstra jegens [verzoekers] een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.

4.4

Ingevolge aanbeveling 3 van de leidraad onpartijdigheid van de rechter, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, zorgt de rechter ervoor geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. Gelet op het in aanbeveling 3 van de leidraad gestelde en de daarop gegeven toelichting overweegt de wrakingskamer dat het bekleden van een nevenfunctie aan de onpartijdigheid van de rechter in beginsel niet in de weg behoeft te staan en dat het de rechter zelf is die dient te beoordelen of zijn onpartijdigheid in een concrete zaak door zijn nevenfunctie ter discussie kan komen te staan.

Met betrekking tot de nevenfunctie van mr. Hoekstra als voorzitter van de geschillencommissie overeenkomst buitengerechtelijke kosten van het PIV overweegt de wrakingskamer als volgt. De bedoelde overeenkomst is een door de PIV commissie buitengerechtelijke kosten opgestelde standaardovereenkomst die kan worden gesloten tussen een belangenbehartiger en een verzekeraar en ingevolge artikel 1.1 van toepassing is op alle letselschadezaken in de zin van artikel 6:107 BW en/of overlijdensschadezaken in de zin van artikel 6:108 BW, waarvoor door verzekeraars op grond van polisvoorwaarden verzekeringsdekking wordt verleend, dan wel voor verzekeraars op grond van de WAM een verplichting tot schadevergoeding bestaat. Het staat zowel de belangenbehartigers als de verzekeraars geheel vrij of en met wie zij de overeenkomst willen aangaan.

In artikel 8 van deze overeenkomst is opgenomen dat geschillen omtrent de

uitvoering, uitleg en/of toepasselijkheid van de overeenkomst, dan wel de kwaliteit van de schaderegeling ter beslechting worden overgedragen “aan een door ieder van hen daartoe in de organisatie aangesteld contactpersoon (…)” en dat indien deze geschilbeslechting niet tot een oplossing leidt, de zaak, “indien en voorzover het geschil betrekking heeft op de hoogte van buitengerechtelijke kosten, (kan) worden voorgelegd aan de Geschillencommissie”.

Deze Geschillencommissie bestaat uit een onafhankelijke voorzitter en twee leden.

Mr. Hoekstra heeft nader toegelicht dat deze twee leden worden voorgedragen door respectievelijk de belangenbehartigers en de verzekeraars en dat tot op heden steeds een rechter optrad als voorzitter. Op de geschillenbeslechting is het Reglement van de Geschillencommissie van toepassing en de geschillencommissie doet uitspraak in de vorm van een bindend advies, waartegen geen beroep openstaat en tot welke procedure partijen door het aangaan van de overeenkomst zich bereid hebben verklaard.

Daaruit volgt dat de taak van voorzitter van de geschillencommissie, evenals die van de rechter, slechts in onafhankelijkheid en onpartijdigheid kan worden vervuld. Dat

mr. Hoekstra optreedt als onafhankelijk voorzitter van de geschillencommissie vormt naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen zwaarwegende aanwijzing voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. Hoekstra uit hoofde van haar nevenfunctie ten nadele van [verzoekers] vooringenomen is. Dat zij voor haar werkzaamheden een vergoeding ontvangt van het PIV maakt dit niet anders.

4.7

Hetgeen is gebleken met betrekking tot de relatie tussen mr. Hoekstra en de branche van letselschadeverzekeraars rechtvaardigt niet de daaraan door [verzoekers] verbonden conclusie dat mr. Hoekstra is te beschouwen als een pleitbezorger van deze verzekeraars of dat zij partijen onder druk weet te zetten op de zitting om een schikking te treffen. Dit kan in het bijzonder niet volgen uit het overgelegde artikel in het jaarverslag 2011 van de Letselschaderaad of uit het toekennen van de PIV-giraffe en wat bij het in ontvangst nemen daarvan door

mr. Hoekstra is gezegd. Een objectief gerechtvaardigde vrees voor het ontbreken van onpartijdigheid kan daarin niet zijn gelegen

4.8

Ingevolge aanbeveling 7 van de leidraad onpartijdigheid van de rechter, dient de rechter er voor te zorgen geen zaken te behandelen, waarbij hij uit hoofde van zijn vorige werkkring (inhoudelijk) betrokken is geweest. Het kan hierbij gaan om voormalig eigen zaken, maar ook om zaken van een voormalig collega.

4.9

Vaststaat dat mr. Hoekstra in de periode van 4 april 1997 tot 1 augustus 2003 als advocaat verbonden is geweest aan het kantoor van Ekelmans en Meijer en dat gedurende deze periode de onderhavige zaak door mr. R. Overeem, een kantoorgenoot van mr. Hoekstra, namens het Sint Franciscus Gasthuis en Nationale Nederlanden is behandeld. Uit de door [verzoekers] in het geding gebrachte correspondentie, waaronder de brief van mr. R. Overeem namens Nationale Nederlanden aan mr. G. Engelgeer, voormalig advocaat van [verzoekers], van 20 oktober 1997, alsmede de brief van mr. Engelgeer aan [verzoekers] van 27 juli 1998 blijkt dat deze advocaten gecorrespondeerd hebben en daaruit kan tevens worden opgemaakt dat op 23 september 1998 telefonisch contact is geweest tussen mr. Engelgeer en mr. Hoekstra.

Uit de op de brief van 27 juli 1998 handgeschreven notitie “(…) 23/9 mr. Hoekstra 070-3746327 tel uit, mw. Juckes belt terug (…)” van mr. Engelgeer kan echter niet worden afgeleid dat mr. Hoekstra op enigerlei wijze inhoudelijk betrokken was bij de behandeling van de zaak. Het enkele feit dat mr. Hoekstra blijkbaar op enig moment de telefoon heeft aangenomen toen mr. Engelgeer contact zocht met mr. Overeem of mr. Juckes is daarvoor onvoldoende. De huidige advocaten van [verzoekers] hebben kennelijk het gehele dossier met de bijbehorende correspondentie overgenomen van mr. Engelgeer en andere hier van belang zijnde correspondentie of andere documentatie is door hen niet overgelegd. Het is ook de wrakingskamer niet gebleken dat uit de stukken van het rechtbankdossier enige andere, in het bijzonder: inhoudelijke betrokkenheid van mr. Hoekstra met de onderhavige zaak kan worden afgeleid.

Nu inmiddels een periode van tien jaar is verstreken sinds mr. Hoekstra als advocaat werkzaam was bij Ekelmans en Meijer, kan aan het feit dat zij een aantal jaren aan dat kantoor verbonden is geweest geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid in deze zaak worden ontleend.

4.10

Ten aanzien van de gang van zaken voorafgaand aan het onderhavige wrakingsverzoek staat vast dat mr. Breekland namens [verzoekers] naar aanleiding van het vonnis van 20 maart 2013 en de brief van de griffier van 27 augustus 2013 eerst op 29 augustus 2013 telefonisch contact heeft gezocht met de griffie en informatie heeft opgevraagd over het arbeidsverleden van mr. Hoekstra bij Ekelmans en Meijer. Dat mr. Hoekstra heeft gepoogd via de griffie bewust onjuiste informatie te verschaffen of informatie achter te houden is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken en vindt ook geen steun in de stukken, waaronder de e-mail van 29 augustus 2013 van een griffiemedewerker aan mr. Hoekstra die haar daarmee heeft geïnformeerd over het verzoek van mr. Breekland. Door de griffier is voorts namens

mr. Hoekstra telefonisch aan mr. Breekland medegedeeld dat mr. Hoekstra zich niet kon herinneren dat zij ooit inhoudelijk bij de zaak betrokken was geweest en zij vooralsnog geen aanleiding zag om zich te verschonen. Het verwijt dat mr. Hoekstra mr. Breekland heeft willen intimideren met de mededeling dat er binnen de rechtbank Den Haag geen enkele andere rechter beschikbaar zou zijn die de zaak [verzoekers] zou kunnen beoordelen is door

mr. Hoekstra gemotiveerd weersproken. Volgens haar heeft zij slechts op voorhand kenbaar willen maken dat in geval van verschoning mr. Breekland er rekening mee moest houden dat er op de korte termijn tot de geplande zitting geen vervanger te vinden zou zijn, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat de zitting dan moest worden aangehouden.

Dat sprake is geweest van een poging tot intimidatie is aldus niet vast komen te staan.

4.11

In het op 20 maart 2013 door de rolrechter gewezen tussenvonnis is ter instructie en ter informatie over de meervoudige comparitie van partijen onder rechtsoverweging 9 opgenomen dat de advocaten van partijen ter comparitie van partijen in de gelegenheid worden gesteld mondeling een bondige toelichting en/of reactie te geven op de juridische geschilpunten, zonder het voordragen van pleitnotities, tenzij partijen daartoe uiterlijk binnen twee weken na vonnisdatum een gemotiveerd schriftelijk verzoek indienen en de rechtbank dit heeft toegestaan. Bij brief van de griffier van 27 augustus 2013 is in reactie op de brief van mr. Breekland van 26 augustus 2013 door de rechtbank medegedeeld dat ter comparitie van partijen beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten nader toe te lichten op geleide vragen van de rechtbank en, voor zover dit is verzocht, een verzoek tot pleidooi wordt afgewezen. Een dergelijke procedurele beslissing is geen grond voor wraking van een individuele rechter, te meer nu niet is gebleken dat deze gang van zaken afwijkt van het door mr. Hoekstra geschetste beleid van de rechtbank Den Haag in letselschadezaken, waarin na conclusie van antwoord een (meervoudige) comparitie van partijen wordt gelast en waarbij in beginsel geen ruimte is voor het houden van pleidooi.

4.12

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van mr. Hoekstra zal worden afgewezen.

ten aanzien van het verzoek tot wraking van mr. Ritsema van Eck

Het vervullen van een bezoldigde nevenfunctie als toezichthouder bij een zorginstelling, te weten Revalidatiecentrum de Hoogstraat, levert, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat

mr. Ritsema van Eck jegens [verzoekers] een vooringenomenheid koestert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dergelijke zwaarwegende aanwijzingen zijn evenmin op andere wijze gebleken. Voorop staat dat Revalidatiecentrum de Hoogstraat op geen enkele wijze partij is in de hoofdzaak. Voorts is in aanmerking genomen dat Revalidatiecentrum de Hoogstraat als zorginstelling een geheel andere doelstelling, namelijk revalidatie, heeft dan het Sint Franciscus Gasthuis als algemeen ziekenhuis. De omstandigheid dat in de hoofdzaak tussen het Sint Franciscus Gasthuis en [verzoekers] in geschil is of een eventueel aan [verzoekers] toe te kennen schadevergoeding dient te worden beperkt tot de maximaal verzekerde som, dan wel of vergoeding van de werkelijk geleden schade moet worden toegekend alsmede de mogelijke gevolgen die de beslissing daarover in deze zaak zou kunnen hebben voor andere zorginstellingen dan het Sint Franciscus Gasthuis leveren naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin een dergelijke zwaarwegende aanwijzing op. Een concreet verband tussen de beslissing over dat geschil in de onderhavige (hoofd)zaak en Revalidatiecentrum de Hoogstaat is niet aannemelijk geworden.

4.14

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van mr. Ritsema van Eck zal worden afgewezen.

4.15

Hetgeen verder nog naar voren is gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

5 De beslissing

De rechtbank

– wijst af het verzoek tot wraking van mr. S.J. Hoekstra-van Vliet;

– wijst af het verzoek tot wraking van mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt .

Deze beslissing is gegeven op 11 november 2013 door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. A.N. van Zelm van Eldik en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.

Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.

Verzonden op:

aan:

 

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey