Rb: werkgever niet aansprakelijk voor letsel bij lossen bakfiets

Samenvatting:

Werknemer loopt letsel op bij het lossen van een driewielige bakfiets in een vrachtwagen. Hij stelt de werkgever aansprakelijk ex art 7:658 BW. Hij stelt dat de bakfiets niet goed was geladen en dat de spanbanden niet goed waren bevestigd. De kantonrechter overweegt dat, ook al zou het losse eind van de spanband zijn vastgeknoopt, van een ervaren chauffeur verwacht mag worden dat hij daarop alert was en dit zou controleren. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat werkgever haar zorgplicht heeft geschonden door de fiets zo te plaatsen. Vordering afgewezen.

ECLI:NL:RBMNE:2014:952

Instantie

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak

12-03-2014

Datum publicatie

17-03-2014

Zaaknummer

2284558 UC EXPL 13-13317

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkheid voor bedrijfsongeval.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 2284558 UC EXPL 13-13317 DJ/4066

Vonnis van 12 maart 2014

inzake

[eiser],

wonende te [woonplaats],

verder ook te noemen [eiser],

eisende partij,

gemachtigde: mr. J. van Andel, advocaat te Utrecht,

tegen:

1. de naamloze vennootschap

[gedaagde 1],

gevestigd te Rotterdam,

verder te noemen [gedaagde 1],

2. de vennootschap onder firma

[gedaagde 2] VOF,

gevestigd te [vestigingsplaats],

3. [gedaagde 3], in zijn hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 2,

wonende te [woonplaats],

4. [gedaagde 4], in zijn hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 2,

wonende te [woonplaats],

gedaagden 2 t/m 4 worden verder ook genoemd [gedaagden],

gedaagde partijen,

gemachtigde: mr. H. Kragt, advocaat te Arnhem.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

·        

het tussenvonnis van 6 november 2013

·        

de akte houdende producties van [eiser]

·        

het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2014

·        

de brieven van mr. Kragt van 10 en 28 februari 2014

·        

de brief van mr. Van Andel van 3 maart 2014.

De kantonrechter heeft geen acht geslagen op de na de comparitie door mr. Kragt respectievelijk mr. Van Andel toegezonden producties.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

Tussen [eiser] en [gedaagde 2] heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bestaan op grond waarvan [eiser] als chauffeur bij [gedaagde 2] werkzaam was tegen een salaris van laatstelijk € 1.922,38 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is op 30 september 2010 van rechtswege geëindigd.

2.2.

[gedaagde 2] richt zich op koeriersdiensten binnen en buiten Nederland. [gedaagde 2] levert voornamelijk (bak-)fietsen die door particulieren in een webwinkel zijn gekocht.

2.3.

De werkzaamheden van [eiser] bestonden uit het als chauffeur besturen van een vrachtwagen en het bezorgen van diverse goederen, waaronder bakfietsen van het merk Johnny Loco.

2.4.

[gedaagde 2] vervoert twee typen bakfietsen. In de eerste plaats vervoert zij de zogenaamde Johnny Loco, Dutch Delight Cargo. Dit betreft een driewielige bakfiets met één wiel aan de achterzijde en twee wielen aan de voorzijde. Deze fiets weegt ongeveer 42 kilo. Bij het vervoer wordt deze fiets rechtop op de bak aan de voorzijde geplaatst en met behulp van een spanband aan het lattenwerk (boarding) aan de zijkant van de vrachtwagen vastgezet. De spanband bestaat uit twee delen, een lang en een kort deel. Aan de beide uiteinden van de spanband zit een haak. De beide delen van de spanband zijn in het midden verbonden door middel van een ratel. Daarmee kan de spanband worden aangetrokken. In het bedrijf van [gedaagde 2] was het gebruikelijk om bij het vastzetten van een driewieler het losse uiteinde van de spanband los te laten hangen. Daarnaast vervoert [gedaagde 2] de Johnny Loco Coupé. Dit betreft een tweewielige bakfiets die ongeveer 32 kilo weegt. Deze fiets wordt tijdens het vervoer rechtop op het achterwiel geplaatst en met de spanband vastgezet. De onderkant van deze bakfiets wordt vervolgens vastgezet door het losse uiteinde van de spanband om het achterwiel heen aan de boarding vast te knopen.

2.5.

Op 7 april 2010 is [eiser] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval overkomen waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn rechterschouder. Van het ongeval zijn geen getuigen.

2.6.

[eiser] heeft na het ongeval zijn dienst die dag afgemaakt. Die avond heeft hij aan [gedaagde 2] telefonisch melding gemaakt van het ongeval. De volgende dag heeft hij zich ziek gemeld. Op 9 april 2010 is hij weer aan het werk gegaan. Op 16 april 2010 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld. Sindsdien is hij arbeidsongeschikt.

2.7.

[eiser] heeft [gedaagde 2] bij brief van 11 oktober 2010 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval.

2.8.

[gedaagde 2] is verzekerd voor aansprakelijkheid bij [gedaagde 1]. Tevens heeft zij een Schadeverzekering Inzittenden bij [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft een onderzoek laten uitvoeren door een schade-expert van Cunningham Lindsey waarvan op 16 februari 2011 een rapport is opgemaakt. Ten aanzien van de toedracht van het ongeval heeft [eiser] blijkens het rapport het volgende verklaard:

“(…) Toen het misging was ik een Johnny Loco bakfiets van het type (Dutch Delight) Cargo aan het lossen. (…) Op de dag voor het ongeval is er geladen door mijn baas en een andere werknemer. Normaal gesproken werd de bakfiets met het achterwiel omhoog geladen. De fiets stond dan in feite op de punt van de bakfiets en werd zo aan de zijkant in de vrachtwagen door middel van spanbanden vastgezet. Nu stond de fiets op een pallet met het voorwiel omhoog. Ik was bezig met het lossen en was begonnen de bak los te maken door de spanband los te maken. De fiets kwam naar voren toe en toen merkte ik dat er een knoop in de spanband zat. Ik probeerde vervolgens de knoop los te maken terwijl ik de fiets tegen mijn lichaam hield. De knoop was op enig moment los en door het gewicht viel de fiets voorover en kreeg ik een deel van de fiets tegen mijn rechterschouder. (…)”

Ten aanzien van de visie van [gedaagde 3] op de toedracht vermeldt het rapport:

“(…) De heer [gedaagde 3] weet vrijwel zeker dat de bewuste bakfiets in Halsteren moest worden bezorgd. Wat hem betreft betrof het echter geen Cargo maar een Coupé. Hij heeft de bakfiets geladen met het voorwiel omhoog en 1 spanband om de stoffen bak. Hij heeft de spanband om de bak geslagen, langs de boarding van de wand van de vrachtauto gehaald en vervolgens met de ratel aangetrokken. Daarna heeft hij dezelfde spanband nog eens om het achterwiel en de boarding geslagen zodat de fiets geen kant op kon. (…) Ten aanzien van de geladen bakfiets verklaarde de heer [gedaagde 2] dat hij zeker weet dat hij een Coupé 2-wielige bakfiets heeft geladen en geen driewielige Cargo. Ten aanzien van de Cargo verklaarde hij dat een ongeval bij dat model al helemaal nauwelijks kan voorkomen aangezien de 3-wielige fiets rechtop in de doos van de bak kon staan en dan eigenlijk al zonder ondersteuning kan staan zonder om te vallen. Het achterwiel wordt door middel van een spanband aan de boarding van de wand vastgemaakt, waarna de fiets al helemaal goed staat.(…)”

3 De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1.    zal verklaren voor recht dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het [eiser] overkomen bedrijfsongeval;

2.    [gedaagden] en [gedaagde 1] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van

€ 281.074,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2010 tot de voldoening;

3. [gedaagden] en [gedaagde 1] zal veroordelen tot betaling van een voorschot op de onder 2. bedoelde schade van € 50.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

4. zal bepalen dat [gedaagden] en [gedaagde 1] gehouden zijn om een belastinggarantie te verstrekken over het uiteindelijke bedrag waartoe zij veroordeeld zullen worden om aan [eiser] te vergoeden;

5. [gedaagden] en [gedaagde 1] zal veroordelen in de proceskosten waaronder de kosten van de eventueel te benoemen deskundige.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.

·        

[gedaagde 2] heeft de driewieler op onzorgvuldige wijze geladen. Deze was op een pallet met tijdschriften geplaatst en stond daardoor niet stabiel. Bovendien was het uiteinde van de spanband vastgeknoopt. Toen [eiser] de spanning van de spanband afhaalde, kwam de fiets naar voren. Het uiteinde van de spanband bleek echter, anders dan te doen gebruikelijk bij driewielers, aan de boarding van de vrachtwagen te zijn vastgeknoopt. Toen [eiser] naast de bakfiets stond, zwenkte het achtergedeelte van de bakfiets en kwam dit tegen zijn schouder en bovenarm. Het op deze wijze laden van de fiets is gevaarzettend.

·        

[gedaagden] zijn voorts tekortgeschoten in hun zorgplicht door [eiser] niet te waarschuwen dat het uiteinde van de spanband was vastgeknoopt.

·        

[gedaagden] zijn aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW c.q. 7:611 BW.

·        

[eiser] is door het vooral volledig arbeidsongeschikt geraakt. De schade die hij lijdt dient voor rekening van [gedaagden] te komen.

·        

[gedaagde 1] kan als verzekeraar worden aangesproken zowel op grond van het arbeidsongeval als op grond van de inzittendenverzekering.

3.3.

[gedaagden] en [gedaagde 1] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.4.

[gedaagden] en [gedaagde 1] baseren hun verweer – kort weergegeven – op het volgende.

·        

[gedaagden] en [gedaagde 1] betwisten de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval. Het ongeval had geen betrekking op een driewieler maar op een tweewieler. Dit heeft [gedaagde 2] geconstateerd aan de hand van pakbonnen. Een driewieler kan bovendien niet omvallen omdat deze stevig op de bak staat. Voorts heeft een driewieler een stuurdemper waardoor het rechtopstaande wiel een beperkte uitslag heeft. Het wiel kan daardoor niet omklappen, zoals [eiser] stelt.

·        

[gedaagden] en [gedaagde 1] betwisten ook de gestelde toedracht ten aanzien van de spanband. Indien een spanband met de ratel is aangespannen, kan deze niet worden losgemaakt als het losse uiteinde is vastgezet met een knoop, want dan staat er teveel spanning op de band. Dit betekent dat [eiser] de knoop eerst moet hebben losgemaakt.

·        

[gedaagden] hebben hun zorgplicht niet geschonden. [gedaagden] en [gedaagde 1] betwisten dat de bakfiets op een andere manier geladen was dan gebruikelijk en dat de vrachtwagen op gevaarlijke of onzorgvuldige wijze was geladen. [eiser] was als ervaren chauffeur bekend met de wijze waarop de bakfietsen werden geladen. Hij hielp ook regelmatig mee met laden.

·        

[gedaagde 2] hoefde niet te waarschuwen voor de knoop in de spanband. [eiser] kon deze knoop bij normale oplettendheid op eenvoudige wijze waarnemen.

·        

Van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW is dan ook geen sprake. Artikel 7:611 BW is hier niet aan de orde omdat geen sprake is van een verkeersongeval.

·        

Tenslotte betwisten [gedaagden] en [gedaagde 1] het gestelde causaal verband tussen het ongeval en de schade en betwisten zij de hoogte van de schade.

3.5.

Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd komt, voor zover relevant, hierna aan de orde.

4 De beoordeling

4.1.

Ter beoordeling ligt de vraag voor of [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden waarvoor [gedaagden] op grond van artikel 7:658 BW c.q. artikel 7:611 BW aansprakelijk zijn.

4.2.

Uit het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 BW volgt dat het aan de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van zijn zorgverplichting, is om te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat zijn schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Het tweede lid legt op de werkgever de last te bewijzen dat hij zijn verplichting om voor een veilige werkplek en arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen. Om tot aansprakelijkheid van de werkgever te kunnen concluderen, dient derhalve zowel een (causale) relatie te kunnen worden gelegd tussen het werk van de werknemer en zijn schade, als tussen een tekortkoming van de werkgever en die schade. Bij het eerste is het, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, de werknemer die voldoende feiten en omstandigheden moet stellen – en zo nodig bewijzen – die het ingeroepen rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen. Bij het tweede wordt de causale relatie tussen de schade en de schending van de zorgverplichting aanwezig geacht, tenzij de werkgever bewijst dat hij heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs mocht worden verlangd om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt.

4.3.

Partijen verschillen van mening over de exacte toedracht van het ongeval. Onder meer is in discussie of het ongeval bij het lossen van een twee- of driewieler heeft plaatsgevonden. Echter, voor de vaststelling van de aansprakelijkheid in het kader van artikel 7:658 lid 2 BW is in beginsel voldoende indien vaststaat dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Daarbij mag voor het vaststellen van de aansprakelijkheid niet van [eiser] worden verwacht dat hij aantoont wat precies de toedracht van het arbeidsongeval is geweest (HR 4 mei 2001, NJ 2001, 377 Bloemsma/Hattuma).

4.4.

Vooropgesteld moet worden dat de werkgever op grond van artikel 7:658 BW slechts gehouden is die maatregelen te treffen, die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Hierbij is van belang dat artikel 7:658 lid 1 BW een hoog veiligheidsniveau vereist van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden; bovendien dient de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies, en op het behoorlijk onderhoud van werkruimten en materialen (HR 11 april 2008, NJ 2008, 465 Tarioui/Vendrig). Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in, maar beoogt geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.5.

Bij de beantwoording van de vraag wat in redelijkheid van de werkgever verwacht had mogen worden is onder meer van belang de mate van ervaring van de betrokken werknemer en de aard van de verrichte werkzaamheden. De kantonrechter acht in dit verband van belang dat [eiser] reeds enkele jaren gedurende 40 uur per week bij [gedaagde 2] werkzaam was en met grote regelmaat bakfietsen vervoerde. Voorts is van belang dat [eiser] – naar hij zelf ter comparitie heeft verklaard – regelmatig betrokken was bij het inladen van de fietsen en waardoor hij goed op de hoogte was van de wijze waarop dit plaatsvond. Ten slotte is van belang dat gesteld noch gebleken is dat sprake was van bijzonder risicovolle werkzaamheden. Op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat, ook al zou het losse eind van de spanband zijn vastgeknoopt, van [eiser] als ervaren chauffeur verwacht mocht worden dat hij daarop alert was en dit zou controleren alvorens de ratel te ontkoppelen. Bovendien moet worden aangenomen dat hij, toen bleek dat het uiteinde vast zat, de spanband weer zo strak zou hebben kunnen aantrekken dat de fiets niet verder zou kantelen alvorens hij zich in de smalle ruimte naast de fiets begaf en de knoop los maakte. In plaats daarvan stelt hij dat hij de fiets met zijn bovenlichaam heeft tegengehouden. Wat hiervan ook zij, dit is geen handeling die [gedaagden] in het kader van hun zorgplicht hadden kunnen voorkomen. Dat de fiets, zoals [eiser] stelt, op een pallet met tijdschriften stond, welke tijdschriften in afzonderlijke pakketten waren ingeseald, leidt naar het oordeel van de kantonrechter evenmin tot het oordeel dat de zorgplicht is geschonden. Niet betwist is immers dat bakfietsen vaker op een pallet geplaatst werden. Doordat de bakfiets direct achter de achterklep van de vrachtwagen was geplaatst, was het voor [eiser] meteen zichtbaar dat de fiets op een pallet met tijdschriften stond, en kon hij daar bij het lossen rekening mee houden. Dat de fiets op de pallet zo wankel stond dat dit op zichzelf reeds gevaar zettend was, wordt weliswaar gesteld maar onvoldoende onderbouwd. Indien ervan wordt uitgegaan dat de bakfiets een driewieler betrof, zoals [eiser] stelt, stond deze immers op haar bak en daarmee relatief stevig. Dat [gedaagden] hun zorgplicht hebben geschonden door de fiets zo te plaatsen is dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het beroep op artikel 7:658 BW moet dan ook worden verworpen.

4.6.

[eiser] doet tevens een beroep op artikel 7:611 BW. Echter, de Hoge Raad heeft in de arresten van 11 november 2011, LJN: BR 5215 (Struikelende postbezorger) en LJN: BR5223 (De Rooyse Wissel) geoordeeld dat aansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen op grond van artikel 7:611 BW beperkt is tot verkeersongevallen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het beroep op artikel 7:611 BW moet dan ook worden afgewezen.

4.7.

Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen moeten worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [gedaagden] en [gedaagde 1] worden begroot op € 500,- (2 punten x tarief € 250,-).

De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] en [gedaagde 1], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,- aan salaris gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey