Rb: vervoerder aansprakelijk voor val in bus, 20% eigen schuld passagier

Samenvatting:

Passagier valt in de bus en stelt vervoerder aansprakelijk o.g.v. art. 8:105 BW. Vervoerder stelt dat eiser is gestruikeld bij het opstaan althans verlaten van zijn zitplaats, waarbij geen functioneel verband was tussen de val en het vervoer. 1. De rechtbank oordeelt op basis van diverse schademeldingen die direct na het ongeval zijn opgesteld, dat is gevallen als gevolg van het remmen door de chauffeur. 2. Geen overmacht. 3. 20% eigen schuld van de passagier, omdat hij, terwijl hij zich bewust was van zijn leeftijd en verminderde mobiliteit, van zijn zitplaats opgestaan terwijl de bus nog reed.  

ECLI:NL:RBROT:2020:1490

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak

19-02-2020

Datum publicatie

24-02-2020

Zaaknummer

C/10/563952 / HA ZA 18-1186

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Passagier valt in de bus en stelt vervoerder aansprakelijk o.g.v. art. 8:105 BW. Ongeval tijdens vervoer, geen overmacht vervoerder, 20% eigen schuld passagier.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/563952 / HA ZA 18-1186

Vonnis van 19 februari 2020

in de zaak van

[naam eiser] ,

wonende te Zoetermeer,

eiser,

advocaat mr. T.J.J. van Dijk te Zoetermeer,

tegen

de naamloze vennootschap

ROTTERDAMSE ELECTRISCHE TRAM N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. J. Schep te Amersfoort.

Partijen zullen hierna [naam eiser] en RET genoemd worden.

1

De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 4 december 2018, met producties;

de conclusie van antwoord, met producties;

de brief van de rechtbank van 22 mei 2019 waarin een datum voor comparitie is bepaald;

de brief van mr. Van Dijk van 21 augustus 2019 met producties 11 tot en met 13;

het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2019;

de brief van mr. Schep van 2 oktober 2019 met opmerkingen over het proces-verbaal.

1.2

Ter zitting is deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaak van Menzis Zorgverzekeraar N.V. tegen RET (zaaknummer 564507 HA ZA 18-1216).

1.3

Ten slotte is vonnis bepaald.

2

De feiten

2.1

[naam eiser] , geboren op [geboortedatum eiser] , is op maandag 5 februari 2018 om 8:20 uur bij de halte Edelgasstraat in Zoetermeer ingestapt in de openbare personenbus met lijnnummer 170, bestuurd door de heer [naam] , als chauffeur werkzaam bij RET (hierna: de chauffeur).

2.2

Bij het naderen van de halte Meerzichtlaan is [naam eiser] in de bus gevallen.

2.3

In het ambulanceritformulier staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“Bericht meldkamer

meneer gevallen in de bus rond de 40 jaar last van de heup mld via politie noodstop gemaakt , ws tijdens de val tegen een stang aangekomen

[…]

Secondary survey

[…]

Gebeurtenis/Melding

hr stond in de bus, wilde uitchec[k]en, bus remde en hr is ten val gekomen. […] ”

2.4

De chauffeur heeft op 5 februari 2018 een zogeheten “Schade formulier overige schade” (handgeschreven) ingevuld. Dit formulier is ook door de directe chef van de chauffeur ondertekend. Op dit formulier staat onder het kopje “Omschrijving van het voorval”:

“Bij de halte gaat Meneer onderuit en heeft last van zijn heup en een hand opengehaald Meneer kwam van achteren naar voren lopen terwijl ik aan het remmen ben en op het laatste stukje (1 meter voor de haltepaal) onderuit”

2.5

[naam eiser] heeft RET bij brief van 13 februari 2018 aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van zijn val. In zijn brief schrijft hij, voor zover relevant, het volgende:

“Op 5 februari 2018 om 8.35 uur ben ik, [naam eiser] , tijdens de reis met buslijn 170 ten val gekomen tijdens het uitchecken in de bus. De bus reed op de busbaan van de Afrikaweg in Zoetermeer en was op weg naar de halte Meerzichtlaan richting Centrum-West Zoetermeer. Doordat de chauffeur zo hard remde werd ik door de bus geslingerd naar de tweede rij voorin de bus. Er was voor de chauffeur geen reden om zo hard te remmen omdat hij op de busbaan reed.”

2.6

De chauffeur heeft op 9 januari 2019 een verklaring ten overstaan van onder andere mr. Schep afgelegd, die verklaring is op schrift gesteld en op 14 januari 2019 door de chauffeur ondertekend. In deze verklaring staat, voor zover relevant, het volgende:

“3. Het gebeuren van 5 februari 2018 kan ik mij nog goed herinneren. Ik reed op lijn 170. Ik rijd vrijwel altijd op deze route, soms ook op 173. Het was nog ochtend, niet overdreven druk, de bus was half vol. Op enig moment reed ik op de busbaan. Dat is een enkelstrooksweg die uitsluitend bestemd is voor lijnbussen. […].

  1. Op het moment dat ik de halte Meerzichtlaan naderde kreeg ik het signaal dat een passagier op één van de stopknoppen had gedrukt. Er gaat dan in de cabine een geluidje af en een lamp op mijn dashboard branden. Ik was dus van plan om bij de halte Meerzichtlaan te stoppen en begon langzaam vaart te minderen. Terwijl ik daarmee bezig was en de bus bijna stilstond hoorde ik een klap achter mij. Ik keek om en zag iemand in het gangpad op de grond liggen, op korte afstand achter mijn zitplaats. Dat was ongeveer ter hoogte waar 4 banken aan weerszijden tegenover elkaar staan. Ik zag ook direct andere passagiers er naartoe lopen. Ik was toen met de bus al ter hoogte van de halte en op korte afstand van het haltebord, waar wij met de voorkant van de bus bij een halte moeten stoppen.
  1. Ik ben na stilstand direct naar achteren gelopen en heb de betrokken passagier, die een man bleek te zijn, gevraagd wat er was gebeurd. Hij antwoordde: “Ik ben gevallen”. Dat is ook het enige dat hij tegen mij gezegd heeft. […]

[…]

  1. U vraag mij of ik die betrokken passagier op een eerder moment tijdens de rit heb gezien. Dat kan ik u niet zeggen. Er stappen zoveel mensen in, deze meneer was mij niet opgevallen. U vraagt mij of ik die betrokken passagier heb zien zitten. Dat is niet het geval. Ik heb wel een spiegel waarmee ik achteruit de bus in kan kijken, maar die bestrijkt alleen het gangpad, ook in verband met de privacy van de passagiers. Ik kan vanachter het stuur niet zien waar welke passagier zit. […]
  2. U vraagt mij of ik deze passagier in het gangpad heb zien lopen of staan voordat ik het geluid van de val hoorde. Ik heb deze meneer niet eerder gezien dan op het moment dat hij al gevallen was.
  3. U vraagt mij op welke wijze ik de bus heb afgeremd. Ik weet inmiddels dat die betrokken passagier gezegd heeft dat ik heel fors heb afgeremd of zelfs een noodstop zou hebben gemaakt. Dat is niet het geval. Ik heb de bus op normale dat wil zeggen rustige wijze afgeremd zoals ik altijd doe. Er was voor mij ook geen enkele noodzaak om fors af te remmen, laat staan om een noodstop te maken. Er was ook geen ander verkeer op de busbaan die dat noodzakelijk zouden hebben gemaakt.
  4. U houdt mij mijn onderhandse verklaring voor in het Schadeformulier, dat ik heb ondertekend. Dat is inderdaad mijn handschrift. Ik weet niet meer waarom ik daar heb opgeschreven dat meneer “van achteren naar voren kwam lopen”. Dat heb ik niet gezien. Ik denk dat ik dat heb geconcludeerd omdat hij gevallen was of dat ik dat van andere passagiers heb gehoord. Als ik had gezien dat hij al lopend was gevallen, had ik mij dat ongetwijfeld nog herinnerd. Ik kan dat ook niet gezien hebben, want ik kan niet voortdurend in de spiegel kijken, zeker niet als ik een halte nader. Er staan vaak passagiers op het randje van de halte en die moet ik bij de nadering van de halte goed in de gaten houden. […]”

2.7

[naam eiser] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 20 augustus 2019, voor zover relevant, het volgende verklaard:

“[…] Bij halte de Meerzichtlaan wilde ik uitstappen en ging alvast naar voren om klaar te staan om uit te stappen zodat de chauffeur weer snel zijn weg kon vervolgen.

Ik kwam van achterin de bus, liep zonder problemen het trapje af en aangekomen bij de deur zocht ik een stang om mij vast te houden zodat ik kon uitchecken. Ik kreeg echter niet de kans om uit te checken want de chauffeur remde bijzonder hard, daardoor werd ik van de vloer getild en gelanceerd tot vlak achter de chauffeur ter hoogte van de tweede bank. […]

Als de buschauffeur gewoon had geremd dan was ik zeker niet gevallen en met mijn gewicht helemaal naar voren gevlogen. Het is overigens niet zo dat ik bij het trapje of bij het afstapje ben gevallen. […]”

2.8

In de Algemene voorwaarden stads- en streekvervoer (hierna: de Algemene voorwaarden) die ook op het vervoer door RET van toepassing zijn, staat, voor zover relevant, het volgende:

“7.9 U of uw nabestaanden hebben recht op een schadevergoeding als u tijdens het vervoer letsel oploopt of overlijdt en dit een gevolg is van:

  1. een aan u overkomen ongeval dat voor rekening van de vervoerder komt of
  2. een omstandigheid die de vervoerder als een zorgvuldig vervoerder heeft kunnen vermijden of waarvan de vervoerder de gevolgen heeft kunnen verhinderen.

[…]

7.12

De vervoerder zal zich niet beroepen op enige beperking van zijn aansprakelijkheid, voor zover de schade is ontstaan uit zijn eigen handelen of nalaten, hetzij met de opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.[…]”

2.9

[naam eiser] heeft als gevolg van zijn val een wondje aan zijn linkerhand opgelopen en heeft het bovenste deel van zijn linker dijbeen gebroken (een mediale collumfractuur links). Hij is op 7 februari 2018 geopereerd waarbij drie schroeven in de heupkop zijn geplaatst. [naam eiser] is tien dagen in het ziekenhuis verbleven en vervolgens 58 dagen in een verpleeghuis voor verder herstel. Er is bij [naam eiser] geen sprake van een medische eindtoestand.

3

Het geschil

3.1

[naam eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

voor recht te verklaren dat RET aansprakelijk en schadeplichtig is voor de ten gevolge van het op 5 februari 2018 aan [naam eiser] in Zoetermeer overkomen ongeval ontstane schade;

RET te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van dit ongeval, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

RET te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

3.2

[naam eiser] heeft zijn vordering primair gebaseerd op artikel 8:105 BW en voert ter onderbouwing hiervan het volgende aan. Tijdens en door het vervoer door RET is [naam eiser] een ongeval overkomen. [naam eiser] is namelijk gevallen in de bus omdat er door de chauffeur plotseling en krachtig geremd werd. Hierdoor is bij [naam eiser] letsel ontstaan. Voor de als gevolg van dit letsel veroorzaakte schade is RET is aansprakelijk. Subsidiair heeft [naam eiser] zijn vordering gebaseerd op artikel 7.9 van de Algemene voorwaarden.

3.3

RET heeft – samengevat – het volgende verweer gevoerd. Er is geen sprake van een ongeval in de zin van artikel 8:105 BW maar slechts van een voorval, aangezien [naam eiser] is gestruikeld bij het opstaan althans verlaten van zijn zitplaats. Ook is er geen functioneel verband tussen de val en het vervoer. De manier waarop de bus tot stilstand is gekomen, heeft de val van [naam eiser] niet veroorzaakt. Derhalve is geen sprake van aansprakelijkheid van RET op grond van artikel 8:105 BW en/of op grond van de algemene voorwaarden.

Subsidiair heeft RET een beroep gedaan op overmacht als bedoeld in artikel 8:105 lid 2 BW. De chauffeur heeft niet hard en abrupt geremd en aannemelijk is dat [naam eiser] is gestruikeld of gevallen bij het opstaan tijdens de rit. Dit is een omstandigheid die een zorgvuldig bestuurder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Meer subsidiair beroept RET zich op eigen schuld van [naam eiser] als bedoeld in artikel 8:109 lid 1 BW. [naam eiser] is zonder noodzaak al tijdens de rit opgestaan van zijn zitplaats om zich naar het gangpad te begeven, waarbij hij een afstap van 20 cm moest nemen, waarbij hij ten val is gekomen.

4

De beoordeling

4.1

Op grond van artikel 8:105 lid 1 BW is de vervoerder aansprakelijk voor schade door dood of letsel van de reiziger ten gevolge van een ongeval dat in verband met en tijdens het vervoer aan de reiziger is overkomen. Dat [naam eiser] letsel heeft opgelopen door zijn val tijdens de rit in de bus van RET, staat tussen partijen vast. RET heeft evenwel betwist dat de val van [naam eiser] is aan te merken als een ongeval als bedoeld in artikel 8:105 lid 1 BW en dat er een functioneel verband is tussen de val van [naam eiser] enerzijds en het vervoer anderzijds. Met andere woorden, RET heeft betwist dat er sprake is van “een ongeval in verband met” het vervoer. Het is aan [naam eiser] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hiervan wel sprake is.

4.2

[naam eiser] heeft gesteld dat de chauffeur plotseling en krachtig afremde voor de halte waar [naam eiser] eruit wilde terwijl [naam eiser] al stond om naar de uitgang te lopen en dat [naam eiser] daardoor is gevallen en naar voren is geslingerd in de bus. Uit het door hem overgelegde ambulanceritformulier is af te leiden dat de ambulance als melding heeft doorgekregen dat [naam eiser] was gevallen door een noodstop van de bus. Zoals tijdens de comparitie van partijen is verklaard namens RET is de normale gang van zaken dat wanneer tijdens een rit een voorval plaatsvindt, de chauffeur een melding hiervan doet bij de meldkamer van RET, waarna de meldkamer politie, ambulance en/of brandweer waarschuwt. Niet gesteld of gebleken is dat het in dit geval anders is gegaan. Het ligt voorts voor de hand dat het ambulancepersoneel deze aldus verkregen informatie vermeldt op het ambulanceritformulier onder het kopje “bericht meldkamer”. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de informatie die is vermeld op het ambulanceritformulier onder het kopje “bericht meldkamer” (indirect) van de chauffeur afkomstig was. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van RET dat het ambulanceritformulier mogelijk pas is opgesteld nadat het ambulancepersoneel ter plaatse was geweest en dat de opsteller van het formulier hetgeen hij of zij ter plaatse over de toedracht van de heer [naam eiser] heeft gehoord, heeft verwisseld met de melding van de meldkamer van RET. RET heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die deze mogelijke gang van zaken onderbouwen, hetgeen wel op de weg van RET lag. RET zal derhalve ook niet worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling. Tegen de door RET gestelde mogelijke gang van zaken pleit bovendien dat bij de informatie die is vermeld als “bericht meldkamer” een (volstrekt) verkeerde leeftijd van [naam eiser] is opgenomen. Niet voor de hand ligt dat [naam eiser] zelf een zo afwijkende leeftijd heeft opgegeven, zodat er ook reeds om die reden geen aanleiding is om aan te nemen dat de melding op het ambulanceritformulier is gebaseerd op hetgeen [naam eiser] heeft verklaard.

Niet alleen uit de informatie bij “bericht meldkamer” valt een verband tussen het remmen en het vallen op te maken. Dit verband volgt ook uit hetgeen in het ambulanceritformulier onder het kopje “Secondary survey” is opgenomen. Daaruit volgt namelijk dat tegen de ambulancemedewerkers ter plekke is verklaard dat [naam eiser] stond in de bus, dat de bus remde en dat hij toen ten val is gekomen. De chauffeur heeft voorts op het schadeformulier, welk formulier door hem is ingevuld op de dag van de val, in dezelfde zin over het voorval verklaard. In dit formulier heeft hij zelf bij “Omschrijving van het voorval” geschreven dat [naam eiser] van achteren naar voren kwam lopen terwijl hij aan het remmen was en [naam eiser] op het laatste stukje onderuit ging. De chauffeur heeft weliswaar op een veel later moment verklaard dat hij [naam eiser] niet in de bus heeft zien lopen, maar aan deze verklaring komt in het licht van zijn eerdere verklaring onvoldoende waarde toe.

De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat [naam eiser] is gevallen als gevolg van het remmen door de chauffeur terwijl [naam eiser] in het gangpad van achteren naar voren liep. Dit maakt dat de val van [naam eiser] in de bus is aan te merken als een ongeval in de zin van artikel 8:105 lid 1 BW en dat het ongeval heeft plaatsgevonden “in verband met” het vervoer.

4.3

Het voorgaande betekent dat RET in beginsel aansprakelijk is voor de schade van [naam eiser] als gevolg van zijn val in de bus. RET heeft zich subsidiair beroepen op vervoerdersovermacht als bedoeld in het tweede lid van artikel 8:105 BW met als motivering dat de chauffeur gewoon, en niet abrupt en hard, heeft geremd en dat aannemelijk is dat [naam eiser] is gestruikeld of gevallen bij het opstaan tijdens de rit. Dit zijn, aldus RET, omstandigheden die een zorgvuldig bestuurder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Ter zake overweegt de rechtbank als volgt. Genoemd artikellid bepaalt dat de vervoerder niet aansprakelijk is, voor zover het ongeval is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden en voor zover zulk een vervoerder de gevolgen daarvan niet heeft kunnen verhinderen. Deze formulering is gelijk aan die in artikel 8:82 BW. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad over de uitleg van artikel 17 lid 2 CMR, waarop artikel 8:82 BW is gebaseerd, kan worden afgeleid dat dit betekent dat een vervoerder zich slechts met succes op overmacht kan beroepen indien hij aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen. De stelplicht en bewijslast hiervan liggen bij RET.

4.4

Zoals volgt uit het voorgaande heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat [naam eiser] is gevallen als gevolg van het remmen door de chauffeur terwijl [naam eiser] in het gangpad van achteren naar voren liep. Dat daadwerkelijk sprake was van een noodstop, kan niet worden vastgesteld, aangezien partijen het erover eens zijn dat de bus ten tijde van de val over een busbaan reed en er zich geen situatie voordeed die een noodstop noodzakelijk maakte. Desalniettemin gaat de rechtbank er, gelet op informatie die is vermeld bij “bericht meldkamer” in combinatie met de verklaring [naam eiser] en in aanmerking nemende dat [naam eiser] is gevallen terwijl hij door het gangpad liep, vanuit dat de chauffeur dusdanig hard heeft geremd, dat [naam eiser] zijn evenwicht heeft verloren en is gevallen. Van een zorgvuldig handelend buschauffeur mag worden verwacht dat hij bij het naderen van een halte niet alleen let op het eventuele overige verkeer en de passagiers die bij de halte staan te wachten, maar ook op mensen die zich staand of lopend in het gangpad van de bus bevinden, te meer omdat het ook volgens RET (punt 2.4 van de conclusie van antwoord) bekend is dat passagiers vaak al bij de nadering van een halte opstaan, voordat de bus tot stilstand is gekomen. De chauffeur had dus rekening moeten houden met [naam eiser] die zich in het gangpand van de bus bevond, in die zin dat hij de halte (nog) behoedzamer had moeten benaderen ofwel dat hij [naam eiser] had gewaarschuwd te blijven zitten totdat de bus tot stilstand was gekomen. Dit geldt te meer, omdat het hem duidelijk moet zijn geweest dat er al een al wat oudere passagier was opgestaan tijdens het rijden en oudere mensen in het algemeen minder vast ter been zijn en eerder vallen. RET heeft weliswaar gesteld dat de chauffeur vaak via de intercom omroept dat passagiers er beter aan doen om te blijven zitten totdat de bus stilstaat bij de halte, maar dat de chauffeur dit ook tijdens de rit van [naam eiser] heeft gedaan, kan op basis van wat RET heeft aangevoerd niet worden vastgesteld. Door [naam eiser] niet uitdrukkelijk te waarschuwen dat hij moest blijven zitten en door hard, althans niet voorzichtig genoeg gelet op de omstandigheden, te remmen, heeft (de chauffeur van) RET niet alle maatregelen getroffen die van een zorgvuldig vervoerder zijn te vergen.

Dat [naam eiser] mogelijk is gestruikeld, heeft RET niet anders onderbouwd dan door te wijzen op de niveauverschillen in de bus. Dit is volstrekt onvoldoende in het licht van de al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Dit betekent dat het beroep van RET op overmacht wordt verworpen.

4.5

Meer subsidiair heeft RET een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [naam eiser] als bedoeld in artikel 8:109 lid 1 BW. Dit artikellid bepaalt dat als de vervoerder bewijst dat schuld of nalatigheid van de reiziger schade heeft veroorzaakt of daartoe heeft bijgedragen, de aansprakelijkheid van de vervoerder geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven.

4.6

Het beroep op eigen schuld slaagt deels. [naam eiser] is, terwijl hij zich blijkens zijn stellingen bewust was van zijn leeftijd en verminderde mobiliteit, van zijn zitplaats opgestaan terwijl de bus nog reed. Hij was volgens eigen zeggen alvast opgestaan om zich tijdig bij de uitgang op te stellen, wetende dat hij gelet op zijn leeftijd wat meer tijd nodig had om zich vanaf zijn stoel naar de uitgang te begeven. Alhoewel het doel dat [naam eiser] voor ogen had, tijdig kunnen uitstappen zodat de chauffeur zonder vertraging zijn route kon vervolgen, te begrijpen valt, had het onder de gegeven omstandigheden voor de hand gelegen dat hij zijn veiligheid voorop zou stellen en pas van zijn zitplaats zou opstaan om uit te stappen als de bus volledig tot stilstand was gekomen. Niet gesteld of gebleken is dat de chauffeur hem in dat geval onvoldoende tijd zou gunnen om veilig uit te stappen. Gelet op het voorgaande heeft [naam eiser] door zijn gedrag in enige mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Dit is reden om de aansprakelijkheid van RET gedeeltelijk op te heffen, in die zin dat de aansprakelijkheid voor de schade voor 20% voor rekening van [naam eiser] dient te komen en voor 80% voor rekening van RET. De door [naam eiser] gevorderde verklaring voor recht zal in die zin worden toegewezen.

4.7

[naam eiser] heeft voorts gevorderd RET te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat. [naam eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij schade lijdt als gevolg van het ongeval waarvoor RET (deels) aansprakelijk is. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.

4.8

Gelet op de samenhang tussen de vorderingen en veroordeling in onderhavige procedure en die in de procedure tussen Menzis en RET (met zaaknummer 564507 / HA ZA 18-1216), in welke zaak vandaag eveneens vonnis wordt gewezen, wijst de rechtbank op het volgende. Weliswaar wordt nu in beide zaken een veroordeling tot betaling van schade (op te maken bij staat) uitgesproken, maar dit betekent niet dat RET uiteindelijk dezelfde schade, zoals deze mogelijk uiteindelijk in de schadestaatprocedures wordt vastgesteld, aan [naam eiser] en aan Menzis dient te vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam eiser] en Menzis hun vorderingen in de schadestaatprocedure op elkaar aanpassen.

4.9

RET wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op:

dagvaarding € 103,38;

griffierecht € 291-;

salaris advocaat € 1.086,- (2 punten x tarief € 543,- per punt);

totaal € 1.480,38.

4.10

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5

De beslissing

De rechtbank

5.1

verklaart voor recht dat RET voor een deel van 80% aansprakelijk en schadeplichtig is voor de ontstane schade ten gevolge van het op 5 februari 2018 aan [naam eiser] in Zoetermeer overkomen ongeval;

5.2

veroordeelt RET tot betaling aan [naam eiser] van 80% van de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van dit ongeval, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

5.3

veroordeelt RET in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.480,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

5.4

veroordeelt RET in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat RET niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

5.5

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.2474/1582

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey