Rb: vaststelling verlies arbeidsvermogen na staking restaurant met en zonder ongeval

Samenvatting:

Whiplash. Vonnis na deskundigenbericht door arbeidsdeskundige en bedrijfseconoom. 1. Bezwaren van benadeelde tegen rapport arbeidsdeskundige afgewezen. 2. Feit dat verzekeraar geen arbeidsdeskundige begeleiding heeft aangeboden aan benadeelde is niet onrechtmatig. 3. Verlies van arbeidsvermogen. Uitgangspunt –na het rapport van de bedrijfseconoom – dat zij ook zonder ongeval het restaurant dat zij voor het ongeval exploiteerde, niet succesvol zou hebben kunnen blijven exploiteren. Verzekeraar treft geen verwijt treft dat benadeelde haar resterende verdiencapaciteit niet volledig heeft ingezet. De rechtbank volgt de conclusie dat de schade vanaf 2003 33% van het voor minimumloon betreft. 4. Huishoudelijke hulp: tot 70 jaar. 5. Tuinman: 27 uur per jaar x € 15,00 tot 70 jaar; geen tarief professionele tuinman, nu deze niet is ingeschakeld. 6. Smartengeld: € 7500,-.

ECLI:NL:RBZWB:2013:7313

Instantie

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak

26-06-2013

Datum publicatie

03-01-2014

Zaaknummer

CIV_69979_

Einduitspraak.doc

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Letselschade. Ook zonder ongeval zou eiseres het door haar uitgebate restaurant niet rendabel hebben kunnen maken. Verder beoordeling diverse schadeposten zoals huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid en immateriele schadevergoeding.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Zittingsplaats Middelburg

zaaknummer / rolnummer: C/12/69979 / HA ZA 09-558

Vonnis van 26 juni 2013

in de zaak van

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

advocaat mr. M.R. Minekus te Middelburg,

tegen

de onderlinge waarborgmaatschappij

ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A.,

gevestigd te Goes,

gedaagde,

advocaat mr. J.C. van den Dries te Goes.

Partijen zullen hierna [eiseres] en ZLM genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

·        

het tussenvonnis van 26 januari 2011

·        

de deskundigenberichten van respectievelijk 24 en 25 oktober 2011

·        

de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende aanvulling grondslag van eis van de zijde van [eiseres]

·        

de antwoordconclusie na deskundigenbericht van ZLM

·        

de pleitnotities van beide partijen ten behoeve van het (overeenkomstig de wens van beide partijen: schriftelijke) pleidooi van 21 november 2012.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.

Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank arbeidsdeskundige mevrouw S.A. Groenestein en bedrijfseconoom de heer drs. M.J. van der Eijk als deskundigen benoemd om onderzoek te doen naar – kortweg – (a) de vraag welke mogelijkheden [eiseres] (arbeidskundig gezien) tengevolge van het ongeval niet meer heeft en (b) de vraag of bij de vergelijking van de huidige situatie met ongeval met die zonder ongeval voor de laatste als uitgangspunt zou moeten worden genomen de situatie waarin [eiseres] een bloeiende horecaonderneming dreef. De rechtbank heeft de deskundigen, in overleg met partijen, gedetailleerde vragen voorgelegd en in hun deskundigenberichten van resp. 24 en 25 oktober 2011 hebben zij op die vragen antwoorden geformuleerd.

bruikbaarheid deskundigenbericht Groenestein

2.2.

[eiseres] heeft in de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende aanvulling grondslag van eis gesteld dat het onderzoek van arbeidsdeskundige Groenestein niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De bezwaren die [eiseres] aanvoert zijn de navolgende:

(1) een aantal vragen zijn niet beantwoord met inachtneming van de daarbij, gelet op hetgeen in de vraagstelling van de rechtbank is opgenomen, in acht te nemen medische informatie; met name heeft Groenestein geen acht geslagen op de in het rapport van neuroloog Van Lieshout d.d. 28 oktober 2004 vermelde ongevalsgerelateerde beperkingen en heeft zij haar bevindingen uitsluitend gebaseerd op het beperkingenprofiel d.d. 15 augustus 2008, opgesteld door medisch adviseur De Wilde;

(2) voorts is Groenestein buiten haar vakgebied getreden door een oordeel te geven over de onderbouwing van een door [eiseres] gestelde schadepost;

(3) zij heeft enkele van de door de rechtbank aan haar voorgelegde vragen niet, althans gebrekkig gemotiveerd beantwoord.

[eiseres] stelt dat de rechtbank het deskundigenbericht terzijde dient te stellen en een nieuw onderzoek door een andere arbeidsdeskundige dient te gelasten. ZLM heeft zich daartegen verweert, stellende dat het rapport van Groenestein wel aan de daaraan te stellen eisen voldoet en dat [eiseres] geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren heeft aangevoerd die terzijdestelling van het rapport rechtvaardigen.

2.3.

Bij de beoordeling van de bezwaren van [eiseres] staat voorop dat Groenestein door de rechtbank als deskundige is benoemd. Bij de beoordeling van haar rapport geldt de volgende maatstaf. De rapportage van een deskundige dient zodanig begrijpelijk te zijn, dat de rechtbank aan de hand daarvan een juridisch oordeel kan vellen. De deskundige is vrij in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de hij inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan deugdelijk motiveert. Indien het deskundigenbericht op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door de deskundige in het rapport vermelde gegevens, zal de rechtbank het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. Van de partij die een dergelijk deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk bericht naast zich neerlegt.

2.4.1.

In haar onder (1) weergegeven bezwaar stelt [eiseres] eisen aan de wijze waarop Groenestein als arbeidsdeskundige gebruik maakt van de haar aangeleverde medische informatie. De taak van een arbeidsdeskundige is in beginsel om aan de hand van – door medici – vastgestelde belastbaarheid van een onderzochte te “vertalen” in mogelijkheden en onmogelijkheden in arbeid (en overige activiteiten). De belastbaarheid zelf stelt een arbeidsdeskundige niet vast; daarvoor dient vooraf een beperkingenprofiel te zijn opgemaakt. Dat is ook bij onderhavige onderzoek van Groenestein het geval; op grond van de eerdere medische onderzoeken (uit 2004, 2006 en 2008) is in 2008 door de medisch adviseur van [eiseres] zelf een beperkingenprofiel opgesteld. Over de bruikbaarheid van dit profiel is tussen partijen discussie geweest, waarna de rechtbank (op vordering van [eiseres]) heeft beslist dat dit profiel uitgangspunt zou dienen te zijn. Dat dat profiel onjuist of onvolledig was, is toen niet door [eiseres] gesteld. Groenestein heeft vervolgens, gelet op de binnen haar beroepsgroep geldende werkwijze terecht, dit beperkingenprofiel als uitgangspunt van haar onderzoek genomen. Zij behoefde de vermelding van rapport van neuroloog Van Lieshout in de door de rechtbank gestelde vragen niet aldus te begrijpen, dat zij gehouden was zelf dat rapport (dat van ver voor de datum van het beperkingenprofiel dateert) alsnog te “vertalen” naar belastbaarheid. Zij mocht ervan uitgaan dat dat al was gedaan door de opsteller van dat profiel. Wel diende zij van het rapport van Van Lieshout, als achtergrondinformatie, kennis te nemen; dat heeft zij, zoals op meerdere plaatsen in het rapport is aangegeven, gedaan. [eiseres] heeft in haar bezwaar niet onderbouwd – met eigen onderzoek en/of met een aangepast beperkingenprofiel – dat de conclusies van Groenestein onjuist zijn. Dat had wel van haar mogen worden verwacht. De rechtbank oordeelt het rapport van Groenestein op dit punt deugdelijk gemotiveerd.

2.4.2.

Het onder (2) genoemde bezwaar heeft betrekking op de beantwoording door Groenestein van een naar aanleiding van haar concept-rapport door de advocaat van [eiseres] gestelde vraag. In die vraag wordt uitdrukkelijk verwezen naar de becijfering in prod. 15, die betrekking heeft op gestelde schade in verband met beperkingen bij het onderhoud van de eigen woning (als onderdeel van de schadepost verlies aan zelfwerkzaamheid). Groenestein kon die vraag slechts beantwoorden door naar die becijfering te kijken en die betrekken bij haar beoordeling. Zij constateert (niet: oordeelt) dat die becijfering is gebaseerd op een richtlijn en (dus) niet concreet is onderbouwd. Vervolgens beziet ze alsnog (overeenkomstig de bedoeling van de vraag van [eiseres]), aan de hand van concrete aanknopingspunten, de mogelijkheden van [eiseres] in de situatie zonder en met het ongeval. Vervolgens stelt zij vast dat [eiseres] zelf geen daadwerkelijk gemaakte kosten op dit punt kan aantonen; dat gegeven mocht zij voor de beoordeling of er een – in schade te vertalen – vermindering van mogelijkheden na het ongeval bij [eiseres] aanwezig was, gebruiken. Met de opmerking dat zij deze schade “buiten beschouwing” laat, zegt zij feitelijk dat er op dit punt geen verlies van zelfwerkzaamheid is en beantwoordt zij dus concreet de haar voorgelegde vraag. Zij heeft aldus naar het oordeel van de rechtbank gedaan wat van haar als arbeidsdeskundige mocht worden verwacht, heeft haar rapport op dit punt voldoende gemotiveerd en is niet buiten haar vakgebied getreden.

2.4.3.

Het onder (3) genoemde bezwaar heeft betrekking op hetgeen Groenestein in haar rapport zegt over omvang tuin- en woningonderhoud. De rechtbank stelt vast dat Groenestein in het rapport (op de pp. 16, 22, 24) wel een inschatting heeft gemaakt van de uren tuinonderhoud; over woningonderhoud geeft zij aan kleine karweitjes te hebben meegenomen (pp. 20,21) en ten aanzien van het groot onderhoud te hebben meegewogen dat in de situatie zonder ongeval [eiseres] “assisterend” bij dergelijke werkzaamheden was betrokken. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op de betreffende vragen geantwoord. Met name komt de rechtbank tot dat beoordeeld omdat [eiseres] niet zelf – gemotiveerd, al dan niet op basis van een nader onderzoek – laat zien dat de conclusies van Groenestein niet juist zijn. Ten aanzien van de raming van de hoeveelheid uren aan hulp die buren en familie [eiseres] geven, stelt de rechtbank vast dat Groenestein wel een indicatie geeft: zij geeft aan dat het niet meer was dan binnen normaal sociaal maatschappelijk verkeer gebruikelijk. Dat zo zijnde, is de hulp niet relevant voor de vaststelling van schade. Ook hier geldt dat nu [eiseres] niet gemotiveerd heeft aangegeven dat hetgeen Groenestein heeft geconcludeerd onjuist is, de rechtbank het rapport op dit punt voldoende gemotiveerd en deugdelijk oordeelt.

2.4.4.

Uit het vorenstaande volgt dat de bezwaren die [eiseres] tegen het rapport van Groenestein heeft ingebracht, geen klemmende en steekhoudende bezwaren zijn die met zich zouden moeten brengen dat de rechtbank het rapport terzijde legt. De rechtbank zal het rapport dan ook bij de verdere beoordeling van de vorderingen betrekken.

aanvulling grondslag van eis

2.5.

[eiseres] heeft in de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende aanvulling grondslag van eis aangegeven, dat ZLM haar (in de gedragsregels voor verzekeraars opgenomen) verplichting om te toetsen of arbeidsdeskundige begeleiding zinvol was ter bevordering van (hernieuwde) deelname aan het arbeidsproces niet heeft nageleefd. Zij stelt dat dat jegens haar onrechtmatig is geweest en een zelfstandige grondslag vormt voor een schadevergoedingsvordering op ZLM. De aan deze normschending toerekenbare schade is de schade, ontstaan doordat [eiseres] een deel van de na ongeval nog resterende verdiencapaciteit niet heeft kunnen benutten. [eiseres] stelt dat de omkeringsregel van toepassing is. Behoudens tegenbewijs bedraagt de schade tengevolge van dit onrechtmatig handelen € 88.737,– bruto.

2.6.

ZLM stelt dat [eiseres] nimmer heeft aangegeven arbeidskundige begeleiding te wensen. Op diverse momenten heeft zij getoetst of inschakeling van een arbeidsdeskundige zinvol kon zijn. [eiseres] wilde aanvankelijk (in 2001) slechts dat ZLM de volledige kosten van het inhuren (voor onbepaalde tijd) van een bedrijfsleider voor haar restaurant zou vergoeden. ZLM verwijst naar de diverse gesprekken die er in 2001 en 2002 met [eiseres] zijn geweest, waarin zij steeds geen informatie kon geven. ZLM heeft in die tijd geen aanleiding gezien spontaan een arbeidsdeskundige in te schakelen. Ook na sluiting van het restaurant zag zij die aanleiding niet; [eiseres] gaf toen aan de arbeidsmarkt niet te willen betreden; later heeft zij dat wel (zonder dat een arbeidsdeskundige nodig was), in een parttime functie gedaan. Er is geen sprake geweest van onrechtmatig handelen.

2.7.

De rechtbank is met ZLM van oordeel dat alleen dan een arbeidsdeskundige had moeten worden ingeschakeld, wanneer daartoe daadwerkelijk aanleiding was. Naar het oordeel van de rechtbank stelt [eiseres] onvoldoende om aan te nemen dat op enig moment voor ZLM die aanleiding er daadwerkelijk had moeten zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiseres] na het ongeval aanvankelijk het restaurant heeft willen – en ook is – blijven exploiteren. De mate waarin het ongeval de verdiencapaciteit op dat moment beïnvloedde was onduidelijk; uit gespreksverslagen van ZLM blijkt dat [eiseres] daarover ook zelf niet helder was. Er was geen sprake van de wens aan haar kant te worden geholpen met een andere inzet van haar verdiencapaciteit: haar inzet was toen – dat blijkt uit diverse brieven van haar toenmalige advocaat – om het restaurant te blijven exploiteren. Uit latere gesprekken blijkt dat [eiseres] aangeeft haar restaurant te gaan verkopen; zij stelt dan zelf dat zij geen arbeid (meer) kan verrichten. Een gerichtheid op reïntegratie is er dan bij [eiseres] niet. [eiseres] heeft tegenover deze gegevens onvoldoende ingebracht, dat tot het oordeel zou moeten leiden dat ZLM door in die omstandigheden geen aanleiding te zien om een arbeidsdeskundige in te schakelen, jegens haar art. 7 (getiteld: Reïntegratie) van de Bedrijfsregeling no. 15 (Gedragsregels bij de behandeling van personenschade in het verkeer) heeft geschonden en aldus onrechtmatig heeft gehandeld. De hiervoor weergegeven op de aanvullende grondslag van eis gebaseerde vordering moet dan ook worden verworpen.

beoordeling van de schadeposten e), f) en g) aan de hand van de deskundigenberichten

2.8.1.

De schadepost f) betreft het verlies aan verdienvermogen, bij schriftelijk pleidooi verlaagd naar € 139.050,28. Daarbij gaat [eiseres] er thans – anders dan bij dagvaarding – van uit dat zij ook zonder ongeval het restaurant dat zij destijds, toen haar het ongeval overkwam, exploiteerde, niet succesvol zou hebben kunnen blijven exploiteren. Aldus volgt zij de conclusies die de deskundige Van der Eijk in zijn rapport heeft getrokken. Zij stelt als haar schade voor de jaren 2001 en 2002 de door Van der Eijk genoemde bedragen (van respectievelijk € 6.220,– en € 5.331,–) die zij ten gevolge van de ongevalsgerelateerde beperkingen minder aan consumptief inkomen heeft gehad; voor de jaren daarna stelt zij de schade op het verschil tussen 1,33 x het minimumloon voor volwassenen en het daadwerkelijk door haar in de jaren verworven inkomen. Zij stelt daarbij dat het feit dat zij haar resterende verdiencapaciteit niet (volledig) heeft kunnen benutten, niet aan haar kan worden tegengeworpen; ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar hetgeen zij heeft aangevoerd bij de aanvulling van de grondslag van de eis en stelt zij dat ZLM heeft miskend dat zij een actieve en initiërende rol heeft te vervullen.

2.8.2.

ZLM betwist deze schadepost. Zij erkent de door [eiseres] genoemde bedragen voor de jaren 2001 en 2002, ook al was dit inkomensverlies in de visie van ZLM bij goed ondernemerschap niet nodig geweest. Nu evenwel door het staken van het restaurant verder vermogensverlies is uitgebleven, acht ZLM het redelijk dat de schade op nihil wordt gesteld. Voor de jaren na 2002 wijst ZLM op de huurinkomsten die [eiseres] tot in 2009 uit het pand waarin zij zelf het restaurant had gedreven, heeft gehad en het rendement uit de stijging van haar vermogen na de verkoop in 2009. Vanaf 2002 (na het staken van het restaurant) was [eiseres] fulltime beschikbaar voor de arbeidsmarkt; had zij dat gedaan (in de door de arbeidsdeskundige genoemde, voor haar geschikte functie), dan was er, gezien ook op de huurinkomsten en gelet op het feit dat het inkomen voorafgaand aan het ongeval feitelijk negatief was, geen verlies aan inkomen geweest. Dat het zo niet is gegaan is aan [eiseres] zelf te wijten; zij was niet gemotiveerd om haar restcapaciteit arbeid optimaal in te zetten. Onder die omstandigheden is er geen ruimte voor vergoeding van fictief verlies aan arbeidsvermogen.

2.8.3.

De rechtbank is van oordeel dat, nu partijen het er over eens zijn dat ook wanneer [eiseres] het ongeval niet zou zijn overkomen zij het restaurant niet rendabel zou hebben kunnen maken, voor de vaststelling van het verlies aan verdienvermogen zal moeten worden vergeleken de situatie zonder ongeval met sluiting van het restaurant en de situatie met ongeval met sluiting van het restaurant.

2.8.3.1. Dat betekent dat het door Van der Eijk vastgestelde, ongevalsgerelateerde inkomensverlies in 2001 en 2002 (van € 11.551,–) – mede gelet op de erkenning van de hoogte van dit bedrag door ZLM – als schade moet worden beschouwd. Immers, het door ZLM genoemde, hier tegenoverstaande voordeel van verminderd vermogensverlies door staking van het restaurant, zou zich ook in de situatie zonder ongeval hebben voorgedaan en is dus geen reden om dit deel van de schade op nihil te stellen.

2.8.3.2. Voor de periode na 2002 zal moeten worden geabstraheerd van de huurinkomsten en van de inkomsten uit vermogen na verkoop van het pand waarin het restaurant was geëxploiteerd. Die inkomsten zouden er immers ook in de situatie zonder ongeval na de ook voor situatie waarschijnlijk aan te nemen sluiting van het restaurant zijn geweest. Dat betekent dat nog moet worden vergeleken het inkomen uit arbeid dat [eiseres] zonder ongeval na sluiting van het restaurant zou hebben gehad en het inkomen uit arbeid dat zij na sluiting van het restaurant met het ongeval in redelijkheid had kunnen hebben.

2.8.3.3. De rechtbank is van oordeel dat ervan zal kunnen worden uitgegaan dat [eiseres] zonder ongeval een werkkring zou hebben gezocht gelijkwaardig met die van exploitant van een restaurant. Dat betekent dat ook moet worden uitgegaan van de uitval zoals die door de arbeidskundige voor die werkkring is vastgesteld; dat is een uitval van 25%. De resterende verdiencapaciteit (75% van wat er voor het ongeval aan capaciteit beschikbaar was) is door de arbeidsdeskundige vastgesteld op een functie, die worden gehonoreerd met een minimumloon. Met [eiseres] zal de rechtbank dan ook aannemen dat zij, zou het ongeval niet hebben plaatsgevonden, zij een functie zou kunnen hebben aanvaarden, die gehonoreerd werd met 1,33 maal dat minimumloon.

2.8.3.4. Voor de situatie met ongeval wil [eiseres] uitgaan van de daadwerkelijk door haar verworven inkomsten uit arbeid. ZLM stelt dat [eiseres] haar resterende verdiencapaciteit volledig had kunnen inzetten, en dat dus moet worden uitgegaan van een inkomen op het niveau van het minimumloon. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige in haar rapport heeft aangegeven [eiseres], rekening houden met haar beperkingen, een fulltime functie op niveau van het minimumloon kan vervullen; nu gelet op het vorenstaande (a) van dat rapport als een deugdelijk rapport kan worden uitgegaan en (b) ZLM geen verwijt treft voor het feit dat [eiseres] haar resterende verdiencapaciteit niet volledig heeft ingezet, zal de rechtbank deze conclusie volgen en de door verlies aan verdienvermogen geleden schade vanaf 2003 stellen 33% van het voor het betreffende jaar geldende minimumloon.

2.8.3.5. Uitgaande van het vorenstaande en verder de (door ZLM op dat punt niet betwiste) wijze waarop [eiseres] in de pleitnotities, onder 10, de schade (tot haar 65ste levensjaar) heeft berekend volgend, stelt de rechtbank de schade uit verlies aan verdienvermogen vast op € 67.955,71.

2.9.1

De schadepost e) betreft de huishoudelijke hulpbehoefte en is door [eiseres] gesteld op € 29.536,–. [eiseres] stelt sedert het ongeval 3 uur per week hulp (nodig) te hebben en daarvoor € 35,– per week te betalen. Rekenend tot aan haar 70ste levensjaar komt zij op voormeld bedrag. ZLM stelt – verwijzend naar het rapport van de arbeidsdeskundige – dat de hulpbehoefte aanvankelijk 70,2 uur per jaar was, sedert de verhuizing van [eiseres] in augustus 2003 109,2 uur en dat – gelet op andere gezondheidsklachten die [eiseres] heeft – als einddatum dient te worden genomen haar 65ste levensjaar. ZLM komt dan op een schadepost van € 10.927,40.

2.9.2.

De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen, bij haar beoordeling het rapport van de arbeidsdeskundige als uitgangspunt nemen. In dat rapport is onderbouwd aangegeven dat de ongevalsgerelateerde behoefte aan huishoudelijke hulp in de situatie voor de verhuizing 70,2 uur per jaar bedroeg en in de situatie na de verhuizing 109.2 uur. [eiseres] heeft gesteld dat daarbij onvoldoende is rekening gehouden met de toelichting van De Wilde bij het door hem in 2008 opgemaakte beperkingenprofiel, inhoudend, dat ter voorkoming van toename van slijtage [eiseres] de schouder zoveel mogelijk dient te ontzien. [eiseres] stelt dat deze verhoogde kwetsbaarheid dient te worden vertaald in een groter behoefte aan huishoudelijke hulp. Gelet op de omstandigheid dat de genoemde toelichting is gegeven bij het beperkingenprofiel, zal – naar moet worden aangenomen – de aldaar nader omschreven beperking ook in dat profiel zijn meegenomen. [eiseres] betwist dat ook niet. Voorts blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige (p. 6) dat zij die toelichting kende. De rechtbank ziet in die toelichting geen grond van de door de arbeidsdeskundige vastgestelde omvang van de behoefte aan huishoudelijke hulp af te wijken. Partijen zijn het er over eens dat de onderhavige schadepost gebruikelijk wordt gerekend tot het 70ste levensjaar. ZLM wil in dit geval de schade tot 65 jaar vergoeden. De gronden die zij daarvoor aanvoert (andere gezondheidsklachten, m.n. een heupoperatie en klachten aan haar linkerhand) brengen wellicht met zich mee dat [eiseres] meer hulp zal nodig hebben dan de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld, maar laten onverlet dat de door de deskundige (voor nader omschreven huishoudelijke activiteiten) door het ongeval ontstane behoefte aan hulp. Als einddatum dient derhalve het 70ste levensjaar van [eiseres], in juni 2019, te worden aangenomen. De vordering is gebaseerd op een tarief van € 35,– per drie uur; dat is ook het tarief dat ZLM hanteert, zodat vast staat dat van dat tarief moet worden uitgegaan. Een en ander betekent dat de schade tot het 65ste levensjaar zal worden gesteld op het door ZLM erkende bedrag van € 10.927,40, terwijl de toekomstige schade – uitgaande van een hulpbehoefte van 109,2 uur per jaar voor € 11,66 per uur – nog dient te worden berekend.

2.10.1.

De schadepost g) betreft verlies aan zelfwerkzaamheid en is door [eiseres] gesteld op € 22.080,–. Daarbij ging zij uit van de NPP-richtlijn; zij heeft het normbedrag genomen voor een (eigen) vrijstaande woning met tuin, waarvoor hulp moet worden gevraagd voor alle onderhoud, te vergoeden tot haar 70ste levensjaar. Zij stelt dat de arbeidsdeskundige de vragen over deze schadepost feitelijk niet heeft beantwoord en dat aan hetgeen er in haar rapport wel over is gezegd, moet worden voorbijgegaan. ZLM stelt dat de uitval vrij gering is; zij stelt die op 27 uur aan tuinonderhoud, te vergoeden tot het 65ste levensjaar.

2.10.2.

[eiseres] bewoont een eigen woning (die zij in 2005 heeft laten verbouwen en bouwtechnisch renoveren) en een in 2004 aangelegde, onderhoudsvriendelijke tuin. De mate waarin zij feitelijk aan tuin en woning werkzaamheden (zelf) zou moeten doen, doch dat door de gevolgen van het ongeval niet meer kan, heeft zij dus al een aantal jaren concreet ervaren. Onder die omstandigheden ligt het voor de hand de schade, geleden door verlies aan zelfwerkzaamheid, concreet te benaderen. Dat is wat de arbeidsdeskundige ook heeft gedaan. Zij heeft vastgesteld dat [eiseres] – naast de door haar genoemde tuinman – voor werkzaamheden in en om het huis niet meer hulp inroept dan binnen het normaal sociaal maatschappelijk verkeer gebruikelijk is. Bij reparatie/onderhoudswerkzaamheden is zij slechts assisterend aanwezig. Al met al moet worden vastgesteld dat de ongevalsgevolgen in haar situatie – behalve de noodzakelijke uitbesteding van tuinwerk sedert 2005 – geen uitval heeft gegeven van werkzaamheden in en om het huis die ze zonder ongeval zelf zou hebben gedaan. De kosten van de tuinman zullen – op de gronden, hiervoor onder 2.10.2 voor de kosten van huishoudelijke hulp – tot het 70ste jaar moeten worden vergoed. [eiseres] vordert een uurtarief van een professionele tuinman; ZLM stelt dat moet worden uitgegaan van het tarief van een tuinman, niet verbonden aan een officieel hoveniersbedrijf. Nu [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij gebruik maakt van een professionele tuinman, moet worden aangenomen dat het door ZLM ingenomen standpunt meer past bij de feitelijke situatie van [eiseres]. Dat betekent dat voor de periode tot het 65ste levensjaar het door ZLM genoemde bedrag van € 3.645,–, de toekomstige schade – uitgaande van de behoefte aan een tuinman voor 27 uur per jaar met een tarief van € 15,– per uur – nog dient te worden berekend.

de overige schadeposten

2.11.

De schadeposten b) (reiskosten, gesteld op € 551,88), c) (ziekenhuiskosten, gesteld op € 25,–), d) (diversen, gesteld op € 100,–) en h) (ziektekosten, gesteld op € 510,–), zijn door ZLM erkend en zullen worden toegewezen.

2.12.

De schadepost a) (verschenen schadeposten, gesteld op € 7.022,90) is door ZLM voor een bedrag van € 5.443,64 erkend. De overige in dit bedrag opgenomen posten heeft ZLM betwist, stellende dat van die posten het causale verband met het ongeval en de gevolgen daarvan ontbreekt. [eiseres] is op deze posten niet meer teruggekomen. De rechtbank moet er dan van uitgaan dat het causale verband inderdaad ontbreekt, en zij zal deze post slechts toewijzen voor zover ZLM deze heeft erkend, derhalve tot het bedrag van € 5.443,64. zij haar hier bedoelde vordering, voor zover die het door ZLM erkende bedrag te boven gaat, niet meer handhaaft.

2.13.

De schadepost i) (immateriële schadevergoeding, gesteld op € 15.000,–) is door ZLM in zoverre betwist, dat zij (bij haar pleitnota) aangeeft, dat nu moet worden uitgegaan van klachten en beperkingen die kunnen worden aangeduid als mild post-whiplashtrauma en van schouderklachten rechts, het smartengeld zou moeten worden gesteld op een bedrag van € 6.000,– à € 7.000,–. De rechtbank neemt in aanmerking dat bij [eiseres] naar als gevolg van een haar op 51-jarige leeftijd overkomen ongeval enerzijds sprake is van een mild whiplashsyndroom, bestaande uit pijnklachten, geringe cognitieve problematiek en zonder neurologische afwijkingen, en anderzijds van nek- en schouderklachten, die uitstralen naar de armen. [eiseres] heeft diverse medische behandelingen ondergaan, waaronder de plaatsing van een schouderprothese rechts. Zij is in haar bewegingen beperkt en heeft dagelijks pijn. Zij heeft een deeltijdbaan gehad; volgens de arbeidsdeskundige die in een ander kader in deze zaak heeft gerapporteerd is zij voor haar destijds bestaande werk voor 25% arbeidsongeschikt. Ander werk zou zij wel fulltime aankunnen. In het huishouden is zij beperkt. Ze heeft hobby’s (sport, het naaien van kleding, tuinieren) deels moeten opgeven. Dit alles afwegende komt de rechtbank in redelijkheid op een bedrag aan immateriële schade van € 7.500,–.

2.14.

De schadepost j) (buitengerechtelijke kosten, gesteld op € 24.072,35) waarvan een groot deel al door ZLM is vergoed; na aftrek van de al betaalde bedragen resteert nog bedrag van € 2.495,41. ZLM erkent dit bedrag, zodat dat kan worden toegewezen.

2.15.

Aldus dient ZLM aan [eiseres] te betalen:

( a) verschenen schade € 5.443,64

( b) reiskosten € 551,88

( c) ziekenhuiskosten € 25,–

( d) diversen € 100,–

( e) huishoudelijke hulpbehoefte € 10.927,40 (+ PM)

( f) verlies aan verdienvermogen € 67.955,71

( g) verlies aan zelfwerkzaamheid € 3.645,– (+PM)

( h) ziektekosten € 510,–

( i) immateriële schade € 7.500,–

( j) buitengerechtelijke kosten € 2.495,41

Totaal: € 99.154,04.

Rekening houden met het reeds onder algemene titel betaalde voorschot van € 9.630,84, resteert nog een aan [eiseres] te betalen bedrag van € 89.523,20, te vermeerderen met de nog over het 65ste tot het 70ste levensjaar vast te stellen kosten van huishoudelijke hulp en kosten van de tuinman, te berekenen met de hiervoor onder respectievelijk 2.9.2 en 2.10.2 weergegeven uitgangspunten. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen die laatste bedragen zelf zullen kunnen uitrekenen, zodat thans een eindbeslissing kan worden genomen. Voorts dient genoemd bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf – zoals door [eiseres] gevorderd en door ZLM erkend – de datum van het ongeval, derhalve vanaf 13 februari 2001.

2.16.

Ten aanzien van de proceskosten stelt de rechtbank vast de ZLM – zoals zij al heeft toegezegd – de kosten van de deskundigenonderzoeken zal dragen. Nu het ongelijk in deze procedure grotendeels aan de zijde van ZLM ligt, zal zij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:

– dagvaarding € 85,98

– vast recht € 4.938,–

– salaris advocaat € 10.000,– (5 x tarief VI, € 2.000,–)

totaal € 15.023,98.

3 De beslissing

De rechtbank:

veroordeelt ZLM om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 89.523,20, te vermeerderen met de nog over het 65ste tot het 70ste levensjaar vast te stellen kosten van huishoudelijke hulp en kosten van de tuinman, te berekenen met de hiervoor onder respectievelijk 2.9.2 en 2.10.2 weergegeven uitgangspunten, dit totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt ZLM in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 15.023,98;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey