Rb: val BOA tijdens training dienstongeval, geen zorgplicht geschonden

Samenvatting:

BOA (buitengewoon opsporingsambtenaar) komt tijdens opleiding tot biker ten val bij het per fiets afdalen van stationstrap. Door B&W van de gemeente (verweerder) is erkend dat sprake is van een dienstongeval. De rechtbank oordeelt dat verweerder zijn zorgplicht niet heeft geschonden.  De rechtbank oordeelt dat verweerder tijdens de biketraining alle maatregelen heeft getroffen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van verweerder kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. De rechtbank is van oordeel dat een biketraining niet zonder risico’s is. Van verzoeker mocht verwacht worden dat hij zich bewust was van het feit dat het van een trap fietsen een gevaarlijke handeling is.

ECLI:NL:RBMNE:2021:57

Instantie

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak

12-01-2021

Datum publicatie

25-01-2021

Zaaknummer

19/4673

Rechtsgebieden

Bestuursprocesrecht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – meervoudig

Inhoudsindicatie

Verzoek om schadevergoeding als gevolg van dienstongeval. Verweerder heeft de zorgplicht niet geschonden. Verzoek afgewezen.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/4673

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2021 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.E. Hamann),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 2] , verweerder

(gemachtigde: mr. L. Stové en mr. L van de Vrugt).

Procesverloop

Bij brief van 28 oktober 2019 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om met toepassing van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat verweerder aansprakelijk is voor de gevolgen van een dienstongeval en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 20 januari 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de meervoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen [afdelingshoofd] , afdelingshoofd Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte.

Overwegingen

  1. Verzoeker is sinds 1 oktober 2015 in dienst bij verweerder. Verzoeker was werkzaam als Buitengewoon opsporingsambtenaar (Boa). Verzoeker wilde graag Biker Boa worden en heeft hiervoor een meerdaagse biketraining gevolgd. Tijdens de tweede trainingsdag op

12 september 2017 is verzoeker gevallen tijdens het onderdeel van de training waarbij werd geoefend met het per fiets afdalen van een stationstrap. Verzoeker heeft hierbij zijn hielbeen gebroken. Als gevolg van het ongeval kan verzoeker zijn werk als Boa niet meer uitoefenen. Verzoeker is op dit moment werkzaam als administratief medewerker bij verweerder.

  1. Verweerder erkent dat het ongeval van verzoeker is aan te merken als een dienstongeval. Verweerder weigert echter de aansprakelijkheid voor het dienstongeval te erkennen. Volgens verweerder heeft hij zijn zorgplicht jegens verzoeker niet geschonden, omdat hij alle maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd. Verweerder stelt verder dat verzoeker zich tijdens de oefening van de training roekeloos heeft gedragen. Tot slot stelt verweerder dat verzoeker er niet in is geslaagd om het causale verband aannemelijk te maken tussen het dienstongeval en de (naar verwachting) blijvende medische beperkingen.
  1. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep1 (CRvB) heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven, als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding van de schade bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of, dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden betekent niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden.

Is de zorgplicht geschonden?

  1. Verzoeker stelt dat verweerder de zorgplicht heeft geschonden en wijst hierbij op een rapport “Bevindingen dienstongeval van 12 september 2017 van de heer [verzoeker] ” van arbeidshygiëniste [arbeidshygiëniste] van 29 juli 2020. In dit rapport noemt de arbeidshygiëniste een aantal omstandigheden waardoor in haar opinie onder de verantwoordelijkheid van verweerder fouten zijn gemaakt bij de training. Zo heeft de arbeidshygiëniste onder meer aangegeven dat er maar één trainer aanwezig was, terwijl in de uitgangspunten van de training is vermeld dat dit er twee moeten zijn. Ter zitting heeft verzoeker in aanvulling op het rapport van de arbeidshygiëniste gesteld dat verweerder ten onrechte geen trainingsrisicoanalyse heeft verricht. Verzoeker heeft hierbij gewezen op een uitspraak van de CRvB van 24 juli 20142.
  1. Niet in geschil is dat verweerder geen melding heeft gemaakt van het ongeval bij de Inspectie SZW. Pas nadat de gemachtigde van verzoeker op 28 oktober 2019 een melding had gedaan, is een onderzoek gestart waarbij het ongeval is gereconstrueerd. Hierbij zijn getuigen gehoord. De rechtbank stelt vast dat verzoeker en [medecursist] , die ook als cursist aan de training deelnam en die door de Inspectie als getuige is verhoord, tegenstrijdig hebben verklaard over de omstandigheid of verzoeker tijdens de tweede trainingsdag op andere locaties meerdere trappen had geoefend voordat het ongeluk plaatsvond. De rechtbank is van oordeel dat deze onduidelijkheid in deze situatie voor rekening van verweerder komt. De rechtbank zal daarom uitgaan van de juistheid van hetgeen door verzoeker is verklaard, namelijk dat hij op 12 september 2017 al meerdere trappen had geoefend voordat hij ten val kwam.
  1. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de biketraining zoals hiervoor vermeld onder 1. IPOL B.V. heeft ingeschakeld. Dit is een gekwalificeerd bedrijf dat trainingen verzorgt aan, onder andere, politie en gemeentes. De biketraining werd gegeven door een gekwalificeerde sportinstructeur, te weten [sportinstructeur] . Sinds 2016 wordt voorafgaand aan elke biketraining een intest gedaan. De intest bestaat uit een fysiek motorisch (behendigheids)onderdeel en een conditietest. Het doel hiervan is dat er een basis fietsvaardigheid en conditie aanwezig is om de biketraining veilig en met voldoende slagingskansen te kunnen voltooien. Niet in geschil is dat verzoeker de intest heeft gehaald, waardoor hij aan de biketraining mocht meedoen. De rechtbank wijst in dit verband ook op het aan verzoeker uitgereikte lesprogramma waarin onder andere balansoefeningen, het leren vallen met de fiets en obstakels en hindernissen leren rijden en het leren afdalen trappen staan vermeld.

De biketraining betrof een driedaagse training met nog vijf andere deelnemers. Tijdens de training kregen de deelnemers de beschikking over een mountainbike en droegen zij een helm en veiligheidsschoenen. De start van de biketraining begon met een theoretisch gedeelte in een leslokaal. Verzoeker heeft verklaard dat hij een instructie kreeg en een filmpje heeft gezien over hoe er van een trap moest worden gefietst. Ook heeft de instructeur de oefening voorgedaan.

Op de tweede trainingsdag, 12 september 2017, is geoefend met het afdalen met de fiets van een trap. De instructeur heeft verklaard dat hij steeds zoveel mogelijk aan de zijkant van de fietsers stond om in te kunnen grijpen als een fietser zijn balans zou verliezen. Ook verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de trainer bij de eerste trap naast hem stond om hem te begeleiden. Getuige [medecursist] heeft verklaard dat de instructeur halverwege de trap stond om de deelnemers eventueel op te vangen.

Volgens verzoeker had hij tijdens de tweede trainingsdag al meerdere trappen, zoals die in het Maximapark , bij het Holland Casino en bij het de Jaarbeursplein , met goed gevolg geoefend. Niet in geschil is dat de laatste trap die op station [plaats] Centraal werd geoefend een steile trap was. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij naar beneden is gefietst terwijl de instructeur boven aan de trap nog in gesprek was met enkele andere deelnemers.

  1. De rechtbank is, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat verweerder tijdens de biketraining alle maatregelen heeft getroffen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van verweerder kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. De rechtbank is van oordeel dat een biketraining niet zonder risico’s is. Van verzoeker mocht verwacht worden dat hij zich bewust was van het feit dat het van een trap fietsen een gevaarlijke handeling is. Verzoeker is de trap afgefietst, terwijl hij had gezien dat de instructeur in gesprek was met andere deelnemers. Verzoeker heeft niet gewacht op een teken aan de hand waarvan de instructeur verzoeker duidelijk maakte dat hij de trap kon afdalen. Verzoeker wist zodoende dat de instructeur hem niet kon begeleiden of opvangen bij een val. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit de omstandigheden van die bewuste situatie niet kan worden afgeleid dat verweerder de zorgplicht heeft geschonden. Dat er op dat bewuste moment geen twee instructeurs aanwezig waren en dat er geen trainingsrisicoanalyse is gemaakt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

Conclusie

  1. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder heeft aangetoond dat hij zijn zorgplicht niet heeft geschonden. Verweerder is niet aansprakelijk voor de geleden schade en nog te lijden schade van verzoeker ten gevolge van het hem overkomen ongeval. Al om deze reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de vraag of er sprake is van bewust roekeloos gedrag van verzoeker en of er sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de beperkingen. Ook de vraag of de schade door verzoeker voldoende is onderbouwd, laat de rechtbank onbesproken.
  1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzitter, en mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, en mr. R.J.A. Schaaf, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 12 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

1 Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 29 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5106).

2 ECLI:NL:CRVB:2014:2535.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey