Rb (straf): geen shock- en affectieschade voor ouders na seksueel misbruik dochter

Samenvatting:

13-jarige jongen misbruikt jonger stiefzusje. Vader en moeder vorderen een vergoeding wegens shock- en affectieschade. 1. Shockschade afgewezen. De moeder heeft geen gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat zij door het waarnemen van het ten laste gelegde aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld lijdt. 2. T.a.v. de affectieschade geldt dat bij hun dochter PTSS is gediagnostiseerd, maar het is onduidelijk of dit letsel zonder meer blijvend is. PTSS is in veel gevallen met traumatherapie te behandelen. De rechtbank is van oordeel dat een verdere behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren, omdat het een ingewikkelde schadepost betreft en bijvoorbeeld het toestaan van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering voor wat betreft de immateriële schade bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

ECLI:NL:RBAMS:2020:51

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak

08-01-2020

Datum publicatie

08-01-2020

Zaaknummer

13.041256.19

Rechtsgebieden

Strafrecht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – meervoudig

Inhoudsindicatie

13-jarige jongen misbruikt jonger stiefzusje. Contactverbod en gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf. Maatregel artikel 38v Sr. niet proportioneel. Geen shock-, en affectieschade aan ouders toegewezen.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

PS-Updates.nl 2020-0126

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.041256.19

[verdachte]

Team Familie & Jeugd

Parketnummer: 13.041256.19

Datum uitspraak: 8 januari 2020

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,

wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1 Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 oktober 2019, 16 december 2019 en 8 januari 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.A. de Back en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Boomstra, naar voren hebben gebracht.

Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), en door mevrouw [naam oma] , de oma en tevens voogd van verdachte naar voren is gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en zijn raadsvrouw mr. L. Scheffer, en door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en haar raadsman mr. F.G.J. Staals naar voren is gebracht. Mr. F.G.J. Staals heeft daarnaast het woord gevoerd namens de benadeelde partij [slachtoffer] .

2

  1. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd – zoals gewijzigd ter zitting van 31 oktober 2019 – dat

1.

hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 februari 2018 tot en met 10 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,

– voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen met zijn penis aangeraakt en/of

– voornoemde [slachtoffer] gedwongen zijn penis vast te houden en/of in zijn penis te knijpen en/of

– voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen een tongzoen gegeven en/of

– toen hij, verdachte, en voornoemde [slachtoffer] zich in de badkamer bevonden, de deur van de badkamer op slot gedraaid en/of

– voornoemde [slachtoffer] (bij haar schouders) vast gepakt en/of

– voornoemde [slachtoffer] op de grond geduwd en/of

– voornoemde [slachtoffer] gedwongen met haar rug naar hem, verdachte, toe op haar handen en knieën te zitten en/of

– zijn hand voor haar mond gedaan en/of

– de mond van voornoemde [slachtoffer] met zijn, verdachtes, hand dicht geduwd en/of dichtgehouden en/of

– de onderbroek van voornoemde [slachtoffer] naar beneden getrokken en/of

– zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de benen en/of billen en/of tegen en/of in de anus en/of tegen en/of in de vagina van voornoemde [slachtoffer] geduwd en/of gestopt en/of gestoken (terwijl hij, verdachte, de schouders van voornoemde [slachtoffer] vast hield) en/of

– zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of anus van voornoemde [slachtoffer] gestopt en/of gestoken en/of

– met zijn, verdachtes, hand(en) de billen van voornoemde [slachtoffer] aangeraakt;

(artikel 242 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 februari 2018 tot en met 10 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,

– voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen getongzoend en/of

– zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de benen en/of billen en/of tegen en/of in de anus en/of tegen en/of in de vagina van voornoemde [slachtoffer] geduwd en/of gestopt en/of gestoken en/of

– zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of anus van voornoemde [slachtoffer] gestopt en/of gestoken en/of

– met zijn, verdachtes, hand(en) de billen van voornoemde [slachtoffer] aangeraakt;

(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)

2.

hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 februari 2018 tot en met 10 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande (ondermeer) uit

– het (met zijn penis) aanraken en/of betasten van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het (tong)zoenen van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het door voornoemde [slachtoffer] laten vasthouden en/of laten knijpen in de penis van hem, verdachte en/of

– (toen hij, verdachte, en voornoemde [slachtoffer] zich in de badkamer bevonden), het op slot draaien van de badkamerdeur en/of

– het (bij haar schouders) vast pakken/vasthouden van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het op de grond duwen van Voornoemde [slachtoffer] en/of

– het met haar rug naar hem, verdachte, toe en/of op haar handen en knieën dwingen van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het met zijn, verdachtes, hand voor de mond (vast/dicht) houden van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het naar beneden trekken van de onderbroek van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het tussen de benen/billen van voornoemde [slachtoffer] en/of duwen/stoppen/steken van zijn, verdachtes, penis (terwijl hij, verdachte, de schouders van voornoemde [slachtoffer] vast hield) en/of

– het steken van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] ;

(artikel 246 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 februari 2018 tot en met 10 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande ondermeer uit

– het (met zijn penis) aanraken en/of betasten van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het (tong)zoenen van voornoemde [slachtoffer] en/of

– het laten vasthouden en/of laten knijpen door voornoemde [slachtoffer] in/van de penis van hem, verdachte;

(artikel 247 Wetboek van Strafrecht )

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Vrijspraak

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde

De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van het hem onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van dwang in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie en heeft eveneens vrijspraak bepleit.

De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen de ten laste gelegde handelingen te dulden. In het studioverhoor heeft [slachtoffer] over de gebeurtenis op 10 februari 2019 verklaard dat verdachte zijn hand voor haar mond hield zodat zij niet om hulp kon roepen, dat hij de badkamerdeur op slot heeft gedaan waardoor zij niet weg kon en haar moeder niet naar binnen kon komen en dat hij haar omlaag, op de grond heeft geduwd. Deze bestanddelen van de dwang die moet worden bewezen worden echter door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteund. Verdachte heeft deze handelingen ontkend en de moeder van het slachtoffer heeft niet verklaard dat de badkamerdeur op slot zat toen zij daar binnenkwam en verdachte en het slachtoffer gedeeltelijk ontbloot aantrof. Verdachte zal dan ook van de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting en de onder 2 primair ten laste gelegde aanranding worden vrijgesproken.

5

  1. Waardering van het bewijs

Beoordeling van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde

Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde – het plegen van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer beneden de twaalf jaar – kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft namelijk bekend dat hij op 10 februari 2019 met zijn vinger in de vagina van het slachtoffer is geweest en daarbij ook haar billen heeft aangeraakt. De verklaring van verdachte dat het slachtoffer zelf naar hem toe is gekomen en zijn piemel wilde aanraken is op basis van het studioverhoor van het slachtoffer niet geloofwaardig. In het verhoor van [slachtoffer] komt juist naar voren dat zij bang is geweest voor verdachte, omdat de situatie erg bedreigend was. Naast het steken van een vinger in de vagina en het aanraken van de billen, heeft het slachtoffer in het studioverhoor ook specifiek over andere seksuele handelingen verteld. Zij heeft verklaard dat verdachte met zijn penis tussen haar billen, tegen haar anus en tegen haar vagina heeft geduwd. Zij heeft daarbij de plekken aangewezen bij haar vagina en bij haar billen. Opvallend is dat de verklaring van het slachtoffer hierover steun vindt in de bevindingen van het medisch onderzoek van 10 februari 2019. De arts heeft oppervlakkige huidbeschadigingen geconstateerd – die recent zijn ontstaan – bij de achterzijde van de anus tot net daarbuiten. Het OM is ervan overtuigd dat verdachte verantwoordelijk is voor dit letsel bij het slachtoffer vanwege het wrijven of het penetreren met een vinger of een penis. De verklaring van verdachte dat hij deze handelingen niet heeft verricht, vindt de officier van justitie op basis van het voorgaande niet geloofwaardig. De officier van justitie acht niet bewezen dat het seksueel binnendringen ook heeft plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode vóór 10 februari 2019.

De raadsman heeft bepleit om verdachte alleen te veroordelen voor hetgeen hij heeft bekend, te weten dat verdachte op 10 februari 2019 zijn vinger in de vagina van het slachtoffer heeft gestopt en met zijn handen de billen van haar heeft aangeraakt. Hetgeen meer is ten laste gelegd kan niet door de bewijsmiddelen uit het dossier worden gedragen.

De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen, in die zin dat verdachte op 10 februari 2019 zijn vinger in de vagina dan wel de anus van [slachtoffer] heeft gedaan, met zijn handen haar billen heeft aangeraakt en met zijn penis tegen en/of tussen de benen, billen, anus en/of vagina heeft geduwd. Dit volgt uit de verklaring van [slachtoffer] , de bekentenis van verdachte en de omstandigheden waaronder zij op 10 februari 2019 in de badkamer zijn aangetroffen, zoals ook blijkt uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer, mevrouw [benadeelde partij 2] . Anders dan de raadsman vindt de rechtbank dus ook bewezen dat verdachte zijn penis tegen de billen, benen, anus en/of vagina van [slachtoffer] heeft aangehouden. De rechtbank betrekt daarbij de houding waarin verdachte en [slachtoffer] zijn aangetroffen in de badkamer; verdachte had daarbij zijn ontblote penis in zijn hand terwijl [slachtoffer] met haar broek naar beneden op haar knieën zat met haar billen in zijn richting.

Beoordeling van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde

Het aanraken van de billen met zijn handen en het aanraken van de billen, benen, vagina en anus met zijn penis door verdachte op 10 februari 2019 is ook te kwalificeren als het plegen van ontuchtige handelingen zoals dit onder 2 subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank verklaart ook dit bewezen.

Ten aanzien van de ten laste gelegde periode vóór 10 februari 2019 overweegt de rechtbank het volgende.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het plegen van ontuchtige handelingen in de onder 2 subsidiair ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen kan worden. In het studioverhoor heeft het slachtoffer heel specifiek verteld dat verdachte meerdere keren seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Niet is precies aan te geven wanneer zich dit heeft afgespeeld en hoe vaak, maar volgens de officier van justitie is in ieder geval voldoende vast komen te staan dat de seksuele handelingen in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden.

De raadsman heeft bepleit om verdachte vrij te spreken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde. Verdachte en het slachtoffer hebben aangegeven dat er vaker seksueel getinte handelingen hebben plaatsgevonden, volgens verdachte op initiatief van het slachtoffer. Zij hebben beiden aangegeven dat dit reeds een lange periode geleden was. Uit de bewijsmiddelen blijkt onvoldoende dat de seksuele handelingen in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden.

De rechtbank overweegt het bewijs dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer in de ten laste gelegde periode vóór 10 februari 2019 uitsluitend volgt uit het studioverhoor van het destijds zevenjarige slachtoffer. In dit verhoor heeft zij verklaard over de seksuele handelingen die door verdachte zijn gepleegd en wanneer die zouden hebben plaatsgevonden. Hoewel zij hier enigszins wisselend over verklaart is het volgens haar eenmaal eerder gebeurd in december, toen zij zes jaar oud was, en (behalve op 10 februari 2019) ook nog een andere keer. De verklaring van [slachtoffer] volgend, zouden er dus op in ieder geval drie momenten seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.

De rechtbank mag het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend aannemen op grond van de verklaring van één getuige (in dit geval het slachtoffer). Een verklaring van een getuige of slachtoffer moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld een verklaring van een andere getuige, die de verklaring ondersteunt.

In deze zaak is het enige andere bewijsmiddel dat voorhanden is, de verklaring van verdachte zelf waarin hij heeft verklaard dat er wel eerder iets is gebeurd. Volgens verdachte heeft [slachtoffer] toen aan hem gezeten. Volgens verdachte was dat echter heel lang geleden, toen verdachte acht of negen jaar oud was.

Uit deze verklaring van verdachte is af te leiden dat er eerder iets is voorgevallen tussen [slachtoffer] en hem, echter de rechtbank kan niet vaststellen wanneer dat is geweest. De ten laste gelegde periode loopt van 10 februari 2018 tot 10 februari 2019. Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte is niet met zekerheid te bepalen dat de tenlastegelegde handelingen in deze periode hebben plaatsgevonden. Daarom acht de rechtbank het onder 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen voor zover het handelingen betreft die voor 10 februari 2019 hebben plaatsgevonden.

6 Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:

hij op 10 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,

– zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de benen en/of billen en/of tegen de anus en/of tegen de vagina van voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en/of gestopt en

– zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of anus van voornoemde [slachtoffer] gestopt en/of gestoken en

– met zijn, verdachtes, handen de billen van voornoemde [slachtoffer] aangeraakt;

Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:

hij op 10 februari 2019 te Amsterdam met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande onder meer uit

– het (met zijn penis) aanraken en/of betasten van voornoemde [slachtoffer] .

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

  1. Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8 Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10 Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van een maand, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals geadviseerd door de hulpverlening, inclusief een contactverbod met het slachtoffer. De voorwaarden en het toezicht dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie te worden opgelegd.

De officier van justitie heeft gevraagd ook een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen op grond van artikel 38v van het Wetboek van het Strafrecht, in die zin dat verdachte gedurende twee jaar op schooldagen geen gebruik maakt van de bushalte ter hoogte van de [winkel] op de [straatnaam 1] bij de kruising met de [straatnaam 2] te [plaats] . Dit omdat deze bushalte recht tegenover de school van het slachtoffer staat en zij hem dagelijks daar kan tegenkomen omdat hij vanaf deze halte op de bus naar zijn school stapt. Verder zou verdachte niet op het [straatnaam 3] en het [straatnaam 4] moeten komen op vrijdagmiddag vanaf 12.00 uur tot 18.30 uur, omdat [slachtoffer] daar naar bijles moet op die middag. Daarnaast is het noodzakelijk dat verdachte zich niet bevindt op de route van de woning van het slachtoffer ( [adres woning] ) naar de turnvereniging aan de [straatnaam 5] op de dinsdagen van 15.00 uur tot en met 18.00 uur. Ook zou het wenselijk zijn wanneer verdachte op de zaterdagen niet op het [straatnaam 3] mag komen om het slachtoffer de vrijheid te geven zich daar vrij te kunnen bewegen. Als verdachte zich niet aan deze maatregel houdt, dan zal er jeugddetentie worden toegepast op grond van artikel 77we van het Wetboek van Strafrecht. Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel niet naleeft moet één dag jeugddetentie worden opgelegd met een maximum van drie maanden. Deze maatregel is noodzakelijk om het slachtoffer zich weer veilig en vrij te laten voelen.

De raadsman heeft bepleit om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij nog maar 13 jaar oud is en een heel leven voor zich heeft. De raadsman heeft toegelicht dat verdachte nog dagelijks de consequenties van zijn gedrag ervaart. Zo kan hij nauwelijks slapen en kijkt hij in plaats daarvan nachtenlang alleen nog maar televisie, zodat hij niet hoeft na te denken over het incident. Tot slot heeft de raadsman zich verzet tegen een eventueel gebiedsverbod ten aanzien van de bushalte [straatnaam 3] , omdat verdachte vanaf die halte de bus naar school moet nemen. Verdachte staat in de ochtend om 07.52 uur bij de bushalte en het slachtoffer arriveert pas een half uur later op school. Tot op heden zijn zij elkaar niet tegen gekomen. De kans dat dit in de toekomst wel gebeurt is klein. Als verdachte die bus niet kan nemen moet hij dagelijks twee bussen nemen in plaats van één om op school aan te komen. Het is niet wenselijk dat een zeer jonge jongen op de middelbare school iedere ochtend een uur langer moet reizen om zijn lessen tijdig te kunnen volgen. Voor het overige ziet de raadsman niet veel bezwaren tegen het gevorderde locatieverbod.

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Verdachte – 13 jaar oud – heeft seksuele handelingen gepleegd met zijn destijds zevenjarige stiefzusje. Deze handelingen bestonden uit het seksueel binnendringen, het aanraken en betasten van het lichaam. Uit de slachtofferverklaring van het zeer jonge slachtoffer blijkt dat zij heel erg bang is geweest voor verdachte en geschrokken is van zijn handelen. Zij begrijpt nog steeds niet waarom hij zo heeft gehandeld. De moeder van [slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard dat haar dochter in de afgelopen periode enorm is veranderd in een teruggetrokken en afstandelijk meisje. Haar levenslust en vrolijkheid zijn aanmerkelijk afgenomen. De moeder zag haar dochter tijdens de bijeenkomsten bij de Bascule onder de stoel kruipen, waarbij haar dochter zich telkens afvroeg of zij ook zwanger zou worden en een kindje zou krijgen. De moeder heeft dit zeer jonge slachtoffer moeten voorlichten over menstruatie en zwangerschap, terwijl het slachtoffer hier nog niet aan toe was. De moeder voelt zich nog altijd schuldig en onmachtig, omdat zij van verdachte hield als haar eigen zoon en het misbruik niet heeft zien aankomen. Tot slot heeft de vader van het slachtoffer toegelicht dat hij bang is om de komende jaren nog geconfronteerd te moeten worden met de mogelijke (emotionele) gevolgen voor zijn dochter door het handelen van verdachte.

De rechtbank vindt dat verdachte, hoewel hij zelf nog maar 13 jaar was, er rekening mee had moeten houden dat zijn stiefzusje nog jonger dan hijzelf was, en dat zij nog niet toe was aan het plegen van seksuele handelingen. Verdachte had, hoe jong hij ook is, de verantwoordelijkheid moeten nemen. Verdachte heeft het vertrouwen, dat het slachtoffer in hem als oudere (stief)broer stelde, geschonden. Het feit dat het seksueel misbruik plaatsvond in de ouderlijke woning – bij uitstek de plek waar een kind zich veilig moet voelen – maakt een en ander nog schrijnender. Zoals hierna zal worden overwogen, is ook vastgesteld dat [slachtoffer] psychische schade heeft overgehouden aan hetgeen er is gebeurd. Dat is voor een deel aan verdachte te wijten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie

van 2 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.

De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:

– adviesrapporten van de Raad opgemaakt op 19 februari 2019 en 14 augustus 2019;

– psychologisch rapport Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, op 18 april 2019.

De psycholoog Peelen komt tot de volgende conclusie en het advies.

Verdachte heeft te maken met een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit/impulsiviteit (ADHD). Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Door de ADHD heeft onderzochte te maken met problemen in het inhiberen van zijn gedrag. Hij handelt vanuit impulsiviteit zonder bezinning en kritisch nadenken over zijn gedrag en de effecten van zijn gedrag op de ander. Doordat het ten laste gelegde feit in een kort tijdsbestek heeft plaatsgevonden, wordt gedacht dat verdachte niet heeft nagedacht over zijn gedrag en vanuit impulsiviteit heeft gehandeld. Het verloop van de seksuele ontwikkeling en het gebrek aan kennis op het gebied van seksualiteit wordt eveneens als bijdragende component gezien. Verdachte heeft nauwelijks kennis over seksualiteit waarbij een conflict wordt gezien in de leeftijdsadequate gevoelens omtrent seksualiteit die optreden en het onderdrukken hiervan door misopvattingen over masturberen, wat een gezonde ontwikkeling hieromtrent in de weg staat. Voor onderzoekers is het onduidelijk gebleven welke rol verdachte heeft gehad in het ten laste gelegde. De aanwezige ADHD, achterlopende emotionele en seksuele ontwikkeling maken dat verdachte niet is toegekomen aan bezinning op zijn gedrag en de effecten van zijn gedrag op het slachtoffer. Derhalve wordt geadviseerd het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.

Uit het rapport van de psycholoog Peelen blijkt verder het volgende. Verdachte, die zeer jong is, is opgegroeid in een moeilijke gezinssituatie. De risicofactoren die bijdragen aan de kans op recidive zijn de ADHD waar verdachte mee te maken heeft, waardoor hij te weinig aan reflectie toekomt en impulsief gedrag kan vertonen. Daarnaast wordt het verloop van de seksuele ontwikkeling met onvoldoende kennis over seksualiteit en het onderdrukken van seksuele gevoelens als risicofactor gezien. Verdachte lijkt grotendeels op zichzelf aangewezen in het reguleren van zijn gedrag. De opvoedingsomstandigheden aangaande beide ouders zijn van negatieve invloed op zijn handelen waarbij sprake lijkt te zijn van emotionele verwaarlozing. Als beschermende factor wordt de mate waarin verdachte is aangedaan over het ten laste gelegde met gevoelens van spijt en schaamte gezien waarbij tevens sprake is van depressieve gevoelens. Het besef van de emotie regulatieproblemen en de indirecte vraag om begeleiding hierin wordt als positief gezien.

Er wordt door de psycholoog een leerstraf inzake seksualiteit geadviseerd om kennis over seksualiteit te verkrijgen en een gezonde seksuele ontwikkeling te stimuleren. Een systemische behandeling wordt wenselijk geacht gericht op de relatie tussen verdachte en zijn moeder (te denken valt bijvoorbeeld aan de Waag). Naast deze behandeling wordt – vanuit zorg – individuele therapie voor verdachte geadviseerd. Hierbij kan gericht worden op de ADHD (psycho-educatie en medicatie), het verbeteren van de gebrekkige emotieregulatie en het vergroten van het zelfvertrouwen met aandacht voor depressieve klachten. De voornoemde behandeling kan ingezet worden als bijzondere voorwaarde bij een jeugdreclasseringsmaatregel.

De rechtbank neemt de voorgaande conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.

Ter terechtzitting heeft de Raad zijn advies toegelicht. Er zijn veel zorgen over verdachte, omdat er sprake is van een belast verleden en een complexe thuissituatie. Inmiddels is het behandelprogramma van de Waag gestart voor de emotieregulatie, seksuele ontwikkeling en het vergroten van het zelfvertrouwen. Dit behandelprogramma wordt noodzakelijk geacht om recidive te voorkomen. De Raad heeft geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij de nadruk vooral dient te liggen op de lopende hulpverlening. Tot slot heeft de Raad aangegeven dat de oma van verdachte goed meewerkt met de hulpverlening. Er is daarom vertrouwen dat verdachte zich positief zal ontwikkelen bij zijn oma.

JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad en heeft verzocht om de behandeling bij de Waag als bijzondere voorwaarde op te nemen. Verdachte stelt zich steeds meer open tijdens deze behandeling, maar er zijn nog wel zorgen. Verdachte is veel buiten, omdat hij geïnteresseerd lijkt te zijn in de straatcultuur. Het is dan ook positief dat hij binnenkort gaat starten bij de [naam bedrijf] – een plek waar jongeren kunnen sleutelen aan fietsen en brommers – zodat hij een zinvolle dagbesteding heeft en mogelijk minder tijd op straat zal doorbrengen.

De rechtbank overweegt dat het bewezen verklaarde feit en de rol van verdachte hierin in beginsel ernstig genoeg zijn om met een (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank echter aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd; een forse, deels voorwaardelijke, werkstraf is, ook gelet op het inmiddels opgestarte hulpverleningstraject, meer passend en geboden dan een (voorwaardelijke) jeugddetentie.

Verdachte is een zeer jonge jongen, die is opgegroeid in moeilijke omstandigheden. Zijn vader en moederwaren de eerste paar jaar niet in beeld, waardoor hij door zijn oma is opgevoed. Verdachte heeft last van de emotionele verwaarlozing door zijn ouders en daardoor is zijn emotionele en seksuele ontwikkeling in het gedrang gekomen. Dit heeft bijgedragen aan het delict. Ook heeft hij ADHD, waardoor hij soms te impulsief is. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat geen herhaling zal plaatsvinden.

De rechtbank vindt het positief dat verdachte ter zitting heeft erkend dat zijn delictgedrag onacceptabel is en dat hij meermalen zijn spijt heeft betuigd. Verdachte zou het liefst willen dat het bewezen verklaarde feit nooit was gebeurd. In de dagen na de inverzekeringstelling heeft hij een grote dosis van zijn ADHD-pillen geslikt, als een poging tot suïcide, omdat hij woede voelt jegens zichzelf en (nog steeds) niet weet hoe hij hiermee moet omgaan. Tevens ervaart verdachte schaamte over het ten laste gelegde en lukt het hem niet om te ‘vergeten’ wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Dat deze zaak ook voor verdachte verstrekkende gevolgen heeft gehad, blijkt wel uit het feit dat het contact tussen hem en de familie van [slachtoffer] sinds het incident verbroken is en onherstelbaar lijkt te zijn. Deze personen hebben een belangrijk deel uitgemaakt van zijn leven. Ook is er geen contact meer tussen verdachte en zijn moeder. De rechtbank vindt het schrijnend dat de gevolgen van deze zaak voor alle betrokkenen, inclusief verdachte zelf, immens groot zijn.

Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf opleggen, met als doel hem er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd. De rechtbank hoopt dat verdachte met de hulpverlening van de Waag positieve stappen kan zetten in zijn leven. Verder mag verdachte gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze contact opnemen met het slachtoffer [slachtoffer] .

De vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht is een maatregel ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit artikel met name tot stand is gekomen teneinde overlast van personen te beperken. Het gaat dan bijvoorbeeld om personen die telkens strafbare feiten plegen in een bepaald gebied of personen die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer vertonen, zoals bijvoorbeeld telkens bij de woning van een slachtoffer komen.

De rechtbank moet daarbij een afweging maken tussen de aard van het strafbare feit, de omstandigheden van het geval, de persoon van de dader en de belangen van het slachtoffer en de samenleving. In die afweging moet er rekening mee worden gehouden of er een gegronde vrees is dat verdachte opnieuw strafbare feiten richting het slachtoffer zal plegen.

Alles overwegend vindt de rechtbank het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht in dit geval niet proportioneel. Daarbij betrekt de rechtbank dat het delict heeft plaatsgevonden in de beslotenheid van een woning, zodat de kans dat verdachte opnieuw een strafbaar feit jegens [slachtoffer] zal begaan op een moment dat hij haar toevallig ontmoet, zeer klein moet worden geacht. Verdachte is zich er daarnaast van doordrongen dat hij iets verkeerds heeft gedaan en de rechtbank ziet geen reëel risico dat hij haar iets zal aandoen op het moment dat hij haar tegenkomt. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat aan verdachte al een contactverbod zal worden opgelegd in de vorm van een bijzondere voorwaarde. Mocht hij [slachtoffer] onverhoopt tegenkomen op straat, dan dient hij zich te onthouden van contact met haar. De rechtbank is van oordeel dat dit bij bovengenoemde belangenafweging ertoe leidt dat het opleggen een vrijheidsbeperkende maatregel in dit geval te ver zou gaan.

Tot slot zal de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden niet geven, omdat niet valt te verwachten dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of een gevaar zal veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] (het slachtoffer)

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 53,81 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding.

Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partij [slachtoffer] de vordering toegelicht. De raadsman heeft verzocht om de materiële schade van € 53,81 af te wijzen, indien deze kosten aan de moeder van het slachtoffer als verplaatste schade wordt toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht om een bedrag van € 10.000,- toe te wijzen. Ter onderbouwing van deze vordering wordt verwezen naar een aantal rechterlijke uitspraken, het strafdossier, de medische stukken en de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer. De aard van het immaterieel letsel vindt volgens de raadsman zijn grondslag vooral in het psychisch beschadigen van het slachtoffer door verdachte. In het kader van de behandelingen bij de Bascule hebben er meerdere bijeenkomsten plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer moest leren om over het ten laste gelegde te praten. Ingevolge haar aanmelding werd een omschrijving gegeven door de Bascule van een Posttraumatische stressstoornis (PTSS) en heeft het slachtoffer deelgenomen aan een zware en intensieve behandeling met speltherapie en EMDR. Volgens de raadsman zal het slachtoffer door deze vreselijke gebeurtenis voor altijd geconfronteerd worden met de emotionele gevolgen, omdat haar gevoel van veiligheid door verdachte is ontnomen. Tot slot heeft hij gevraagd om de vorderingen toe te wijzen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en de schadevergoedingsmaatregel.

De officier van justitie heeft verzocht om de materiële schade van € 53,81 af te wijzen, nu deze kosten tweemaal zijn gevorderd. De gevorderde vergoeding voor de immateriële schade is voldoende onderbouwd en dient geheel te worden toegewezen met de wettelijke rente.

De raadsman van verdachte heeft aangegeven zich niet te zullen verzetten tegen de gevorderde materiële schade, omdat deze (reis)kosten in relatie staan tot het feit en aan verdachte kunnen worden toegerekend.

Ten aanzien van de immateriële schade is de verdediging van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de hoogte hiervan niet kan worden vastgesteld. De raadsman heeft daarbij aangegeven dat de casussen in de twee uitspraken waarnaar ter onderbouwing van de vordering wordt verwezen, van een heel andere orde zijn. De eerste zaak betreft een volwassen buurman die zijn zwakbegaafde buurtgenoot van elf jaar oud gedurende ruim tien maanden seksueel heeft misbruikt. Ten tweede wordt gerefereerd aan de uitspraken van het gerechtshof en de Hoge Raad in de zaak [naam zaak] ., waarbij de hoogst toegekende vergoeding aan één van de 67 slachtoffers € 8.000,00 bedroeg. De aangehaalde jurisprudentie staat niet in verhouding tot deze zaak. Dit geldt ook voor de overige aangehaalde jurisprudentie die zonder een inhoudelijke toelichting aan het dossier is toegevoegd. De raadsman heeft geconcludeerd dat de behandeling van deze onduidelijke vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren.

De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering zal echter worden afgewezen – zoals door de officier van justitie is gevorderd – aangezien deze kosten ook bij de vordering van de moeder van het slachtoffer zijn opgevoerd en aan de moeder als verplaatste schade zullen worden toegewezen.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken van de benadeelde partij blijkt dat bij het slachtoffer PTSS-klachten zijn geconstateerd voortvloeiend uit de bewezenverklaarde zedenfeiten. De klachten uiten zich in slecht slapen, nachtmerries, fysieke klachten (hoofdpijn en buikpijn) en flashbacks. Het bestaan van een erkend psychiatrisch ziektebeeld is hierdoor voldoende aannemelijk gemaakt. Gebleken is dat het slachtoffer al vóór het bewezen verklaarde in behandeling was bij Altra (speltherapie), vanwege de escalerende echtscheiding van haar ouders. Daarom is niet vast te stellen dat alle psychische schade door verdachte is veroorzaakt. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat een bedrag van € 1.500,00 passend is. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat dat gedeelte, gelet op de gemotiveerde betwisting, onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan haar vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op een gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. Hierdoor zijn in beginsel de gezag hebbende ouders van verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. In dit geval zijn niet de ouders belast met het gezag, maar is de oma van verdachte belast met de voogdij en zal zij daarom aansprakelijk zijn voor de schade die is toegebracht. De oma, [naam oma] , wordt daarom veroordeeld om het bedrag van € 1.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [slachtoffer] .

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] (de moeder van het slachtoffer)

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 106,76 en € 53,81 aan materiële schadevergoeding en € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsman van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft verzocht om de materiële schade van € 106,76 en € 53,81 (als verplaatste schade voor haar dochter) geheel toe te wijzen. De materiële vordering betreft de reiskosten met het openbaar vervoer – zoals ook blijkt uit de specificaties van de kaart ‘transacties’ – die door de moeder gemaakt zijn om haar dochter naar de behandelingen en gesprekken van de hulpverlening te brengen. Verder heeft moeder juridische hulp gezocht en heeft zij gesprekken bij de advocaat, de officier van justitie en de inhoudelijke behandeling van de strafzitting bij willen wonen. Hiervoor heeft zij reiskosten moeten maken die direct aan het strafbare feit verbonden kunnen worden.

Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangegeven dat de moeder rechtstreeks getuige is geweest van het voorval in de badkamer, waarbij haar dochter geknield voorover gebogen zat met ontbloot onderlichaam, terwijl verdachte achter haar zat en zijn penis vasthield. Deze gebeurtenis heeft bij de moeder een shock teweeg gebracht, die tot op heden niet voorbij gaat. Wat moeder in die badkamer heeft aangetroffen blijft zich als een film in haar hoofd afspelen. Deze shock is verder onderbouwd in de rapporten van Altra en de Bascule, waar PTSS is geconstateerd bij moeder. Tot slot heeft de raadsman met betrekking tot de shockschade verwezen naar het Taxibusarrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) dat door de Hoge Raad is gewezen en waar het ook ging om de directe confrontatie tussen een ouder en een kind als slachtoffer van een misdrijf.

Met betrekking tot de affectieschade heeft de raadsman aangegeven dat hij beseft dat er hoge eisen worden gesteld aan het blijvende lichamelijke letsel en dat het slachtoffer in deze zaak nog een heel leven voor zich heeft. Er dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat het leven van de moeder volledig op zijn kop staat en zij de komende jaren mogelijk geconfronteerd zal worden met de emotionele schade bij haar dochter. Door de invoering van de mogelijkheid van de toekenning van schadevergoeding voor affectieschade en shockschade is door de raadsman verwezen naar een aantal recente zedenzaken, waarbij de toegewezen immateriële schadevergoeding hoger is dan voorheen. Om deze reden acht de raadsman van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een bedrag van € 15.000,00 redelijk om toe te wijzen voor de immateriële schade.

De officier van justitie heeft verzocht om de vordering voor materiële schade toe te wijzen met de wettelijke rente, nu deze reiskosten voldoende zijn onderbouwd. Het gaat om het bedrag van € 106,76 en € 53,81. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in aanmerking komt voor een immateriële schadevergoeding wegens shockschade, dan is volgens het OM een forse matiging van de gevorderde € 15.000,00 op zijn plaats. De officier van justitie vindt daarvoor een bedrag van € 1.000,00 passend. De gevorderde vergoeding voor de affectieschade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet is aangetoond dat is voldaan aan het in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gestelde vereiste dat sprake moet zijn van uitzonderlijk ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer.

De raadsman van verdachte heeft aangegeven zich niet verzetten tegen de gevorderde vergoeding van reiskosten door de moeder van het slachtoffer, omdat deze kosten voldoende zijn onderbouwd. De raadsman heeft bepleit om de door de moeder gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. Het gaat namelijk om complexe vorderingen die onvoldoende zijn gemotiveerd en onderbouwd om in deze strafprocedure te kunnen beoordelen. Er is niet aangetoond dat er sprake is van ernstig blijvend letsel bij het slachtoffer en evenmin welk erkend psychiatrisch ziektebeeld er bij de moeder van het slachtoffer is ontstaan als gevolg van de gestelde shock door de confrontatie met het strafbare feit. Tot slot heeft de raadsman benadrukt dat ter onderbouwing van deze vorderingen, bestaande uit shock- en affectieschade, wederom verwezen is naar een aantal rechterlijke uitspraken die niet goed te vergelijken zijn met het feit dat nu voor ligt.

Vaststaat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht door verdachte. Dit deel van de vordering is niet inhoudelijk betwist. Bij die stand van zaken en aangezien de gevorderde materiële schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze vordering, te weten € 160,57 (€ 106,76 + € 53,81), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 10 februari 2019, worden toegewezen.

Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Van shockschade kan worden gesproken als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Van affectieschade kan sprake zijn bij overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer.

De rechtbank zal de moeder van het slachtoffer in haar vorderingen met betrekking tot shockschade niet-ontvankelijk verklaren. De moeder van het slachtoffer heeft namelijk geen gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat zij door het waarnemen van het ten laste gelegde aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld lijdt. Weliswaar kan uit de overgelegde stukken blijken dat de moeder last heeft van traumaklachten, maar niet kan onomstotelijk worden vastgesteld dat de traumaklachten het gevolg zijn van de waarneming door moeder van de situatie op 10 februari 2019. Uit de informatie van de Bascule van 22 oktober 2019 blijkt immers dat ook sprake is van een andere voorgeschiedenis van psychotrauma. In deze omstandigheden vormt het beoordelen van de vordering onevenredige behandeling van het strafgeding en verklaart de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de vordering van affectieschade geldt dat bij haar dochter PTSS is gediagnostiseerd, maar het is onduidelijk of dit letsel zonder meer blijvend is. PTSS is in veel gevallen met traumatherapie te behandelen. De rechtbank is van oordeel dat een verdere behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren, omdat het een ingewikkelde schadepost betreft en bijvoorbeeld het toestaan van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering voor wat betreft de immateriële schade bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op een gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt. In beginsel zijn de gezaghebbende ouders van de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. In dit geval zijn niet de ouders belast met het gezag, maar is de oma van verdachte belast met de voogdij en zij zal daarom aansprakelijk zijn voor de schade die is toegebracht. De oma, [naam oma] , wordt daarom veroordeeld om het bedrag van € 160,57 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [benadeelde partij 2] .

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] (de vader van het slachtoffer)

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 574,18 aan materiële schadevergoeding en € 10,000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Allereerst heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer] benadrukt dat er een signaal moet worden afgegeven naar verdachte, omdat de schade gigantisch is voor het gezin. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw toegelicht dat de reis- en parkeerkosten van € 274,18 volledig toegewezen kunnen worden, aangezien deze kosten voldoende zijn onderbouwd door de vader. De raadsvrouw had aanvankelijk veertig bezoeken aan De Waag als schade opgevoerd, maar heeft deze post ter zitting teruggebracht tot dertig bezoeken die aan verdachte worden toegerekend. De vordering is daardoor met € 59,- verminderd. In de afgelopen periode heeft het slachtoffer door het ten laste gelegde veel schooldagen gemist, waardoor zij nu bijlessen krijgt. Het gaat om een bedrag van € 40,00 per maand dat door de vader wordt betaald, met de verwachting dat de bijlessen gedurende zes maanden nodig zullen zijn. De totale schade voor het volgen van bijles wordt daarmee gewaardeerd op € 240,00. Deze kosten worden derhalve als verplaatste schade van de vader voor het slachtoffer gevorderd. Tot slot heeft de vader van het slachtoffer € 60,00 euro aan parkeerkosten gevorderd, omdat hij kosten heeft gemaakt om aanwezig te kunnen zijn op de zittingen van 31 oktober 2019 en 16 december 2019.

Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangegeven dat de vader weliswaar het incident niet heeft waargenomen, maar hij wel direct daarna betrokken is geweest. Zo heeft hij zijn dochter naar het ziekenhuis moeten brengen voor allerlei onderzoeken en heeft hij gesprekken met haar gevoerd over het ten laste gelegde. De raadsvrouw meent dan ook dat er sprake is van shockschade, ondanks het ontbreken van een diagnose van een psychische stoornis. Met betrekking tot de affectieschade heeft de raadsvrouw verwezen naar de brief van de Waag, waaruit blijkt dat de vader in een vrijwillige kader deelneemt aan de behandelingen/gesprekken bij de Waag, omdat hij moeite heeft om het ten laste gelegde te verwerken. Tot slot heeft de raadsvrouw geconcludeerd dat een bedrag van € 10.000 passend is voor de immateriële schade van de vader.

De officier van justitie heeft verzocht om de vordering wegens materiële schade geheel toe te wijzen, omdat deze vordering voldoende is onderbouwd met facturen en specificaties. De vordering ten aanzien van de immateriële schade dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De raadsman van verdachte heeft bepleit om de reiskosten van de vader naar de Waag af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Het is onvoldoende aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt als gevolg van het feit waardoor deze kosten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De brief van de Waag van 21 oktober 2019 als bijlage bij de vordering van vader bevestigt dat vader sinds 19 augustus 2018 al vrijwillig in behandeling is bij de Waag en dat hij vanaf die datum tot op heden 37 behandelingen heeft gehad. Dat betekent dat de vader reeds ruim een half jaar in behandeling was voordat het voorval op 10 februari 2019 plaatsvond. Ook heeft vader aangegeven dat hij ten tijde van het voorval eigenlijk al klaar was met de behandeling, wat impliceert dat hij er al een reële hoeveelheid afspraken bij de Waag op had zitten. Bovendien blijkt uit de inhoud van de brief van de Waag dat de vraag en noodzaak om hulpverlening voortkomt uit veel meer dan het ten laste gelegde alleen. Spanning- en agressieregulatie vanwege de situatie met zijn ex-partner door zijn echtscheiding was de aanzet voor de behandeling. Bekend is dat de communicatie tussen deze partijen de afgelopen jaren zeer slecht is verlopen. Het kan om die reden niet juist zijn dat vader de opgevoerde 40 bezoeken heeft moeten brengen aan de Waag ten gevolge van het strafbare feit en dat de schade volledig moet worden toegerekend aan verdachte. De vordering wegens materiële schade kan voor het overige worden toegewezen. Tot slot heeft de raadsman bepleit om de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen om dezelfde redenen als bij de vordering van de moeder van het slachtoffer.

Vaststaat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht door verdachte. Een deel van deze kosten, te weten € 113,38 (€ 97,18 + € 16,20) voor de reis- en parkeerkosten, is voldoende onderbouwd en acht de rechtbank redelijk om toe te wijzen. De reis- en parkeerkosten voor het bezoeken van De Waag (€ 236,00) en de kosten voor de bijlessen van het slachtoffer (€ 240,00), zal de rechtbank afwijzen, omdat het rechtstreeks verband met het ten laste gelegde onvoldoende is aangetoond. Voor de reis- en parkeerkosten voor het bijwonen van de zittingen op de rechtbank is namens de benadeelde partij aanvankelijk € 16,20 (drie uur parkeren à € 4,50 per uur en brandstofkosten à € 2,70) gevorderd. Dit bedrag wijst de rechtbank toe, ook voor het bijwonen van de tweede zitting op 16 december 2019. Het meer gevorderde wijst de rechtbank af, omdat dit niet is onderbouwd.

Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de vader niet in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. Het is begrijpelijk dat het ten laste gelegde erg ingrijpend is geweest voor de vader. In het geval van de vader is niet voldaan aan het in de jurisprudentie van de Hoge Raad vastgestelde criterium dat er sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Om deze reden is er juridisch gezien geen sprake van shockschade en zal deze vordering worden afgewezen.

De vordering betreffende affectieschade wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierboven is opgenomen bij de bespreking van het gelijkluidende deel van de vordering van de moeder. De behandeling hiervan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op een gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt. In beginsel zijn de gezaghebbende ouders van de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden. In dit geval zijn niet de ouders belast met het gezag, maar is de oma van verdachte belast met de voogdij en zal zij daarom aansprakelijk zijn voor de schade die is toegebracht. De oma, [naam oma] , wordt daarom veroordeeld om het bedrag van € 113,38 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [benadeelde partij 1] .

De schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partijen is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen als bedoeld in artikel 36f Sr. Deze maatregel kan evenwel alleen worden opgelegd indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Aangezien verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt, is verdachte niet aansprakelijk voor de schade en kan er geen schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

11 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 244 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:

met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam

Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde:

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderd twintig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.

Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

Beveelt dat een gedeelte, groot 60 (zestig) uren, van deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast op grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.

Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.

Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:

– zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

meewerkt met de individuele behandeling van de Waag of een vergelijkbare instelling;

op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:

– ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;

– zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de immateriële schade gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.500,00 (zegge duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.

Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade af.

Veroordeelt de oma en tevens voogd van verdachte, [naam oma] , tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer] .

Veroordeelt de oma van verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 160,57 (zegge honderdzestig euro en zevenenvijftig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Veroordeelt de oma en tevens voogd van verdachte, [naam oma] , tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] .

Veroordeelt de oma van verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 113,38 (zegge honderd dertien euro en achtendertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering van de benadeelde partij voor de materiële schade wordt voor het overige afgewezen.

Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ten aanzien van de affectieschade niet-ontvankelijk in zijn vordering is.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ten aanzien van de shockschade af.

Veroordeelt de oma en tevens voogd van verdachte, [naam oma] , tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .

Veroordeelt de oma van verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

  1. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,

mrs. G.M. Beunk en E. Dinjens, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 januari 2020.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey