Rb: paardentrainer (ZZP-er) valt van paard, fokkerij niet aansprakelijk ex art 7:658 lid 4 en art. 6:179 jo art. 6:181 BW

Samenvatting:

Eiser, ervaren springruiter en gespecialiseerd in het opleiden en trainen van paarden naar topniveau, werkt op ZZP-basis voor fokkerij-organisatie voor springpaarden. Tijdens rit wordt hij afgeworpen en loopt hij letsel op. Hij stelt de fokkerij-organisatie aansprakelijk ex art 7:658 lid 4 BW en art. 6:179 jo art. 6:181 BW. 1. De kantonrechter oordeelt dat art.. 7:658 lid 4 BW van toepassing is, maar wijst de vordering af na een toetsing aan artikel 7:658 lid 1-3 BW. Er is geen sprake van schending van de zorgverplichting. 2. De fokkerij-organisatie is evenmin aansprakelijk ex art. 6:179 jo art. 6:181 BW; eiser had zelf als ZZP-er het paard bedrijfsmatig in gebruik. 3. Nu de vordering van eiser in de hoofdzaak) is afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de vrijwaringsprocedure waarin de eigenaar van het paard is opgeroepen.

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

Vonnis van 30 oktober 2019

in de hoofdzaak met nummer: 7136117 UC EXPL 18-9023 van

[eiser],

wonend in [woonplaats],

eisende partij, verder ook te noemen: [eiser],

gemachtigde: mr. J.E.M. van den Muyzenberg-van Zoelen,

tegen:

  1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland,

gevestigd in Ermelo,

verder ook te noemen: KWPN,

  1. de Europese naamloze vennootschap

Amlin Insurance S.E., gevestigd in Amstelveen,

verder ook te noemen: Amlin, gedaagde partijen,

gemachtigde: mr. D.M. Gouweloos,

en in de vrijwaringszaak met nummer 7388799 UC EXPL 18-1366 4 van

  1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland,

gevestigd in Ermelo,

verder ook te noemen: KWPN,

  1. de Europese naamloze vennootschap

Amlin Insurance S.E., gevestigd in Amstelveen,

verder ook te noemen: Amlin, eisende partijen,

gemachtigde: mr. D.M. Gouweloos,

tegen:

  1. [eigenaar paard]

wonend in [woonplaats],

verder ook te noemen: [eigenaar paard], gedaagde partij,

gemachtigde: mr. A. Youssuf.

  1. De procedure

1.1          Bij vonnis van 10 april 2019 is in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak een comparitie van partijen bepaald.

1.2.        Voorafgaand aan de comparitie zijn bij akte van de zijde van [eiser] nog aanvullende producties 12 tot en met 15 toegestuurd. De comparitie heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. [eiser] is in persoon verschenen met zijn echtgenote mevrouw [echtgenote] en zijn gemachtigde. Namens KWPN zijn verschenen de heer [directeur] (directeur van KWPN) en de heer [inspecteur] (inspecteur van het verrichtingsonderzoek en in dienst van KWPN) met de gemachtigde, die ook namens Amlin aanwezig was. [eigenaar paard] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mevrouw G.J.C. van der Kolk, juridisch adviseur bij Nationale Nederland. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter, waarbij mr. Van den Muyzenberg-van Zoelen en mr. Gouweloos pleitnota’s hebben voorgedragen en overgelegd. Partijen hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

1.3.        Hierna is vonnis bepaald op heden.

  1. De feiten

2.1.        [eiser] is een ervaren springruiter en heeft een eigen springstal, gespecialiseerd in het opleiden en trainen van paarden naar topniveau.

2.2.        De KWPN is een Nederlandse fokkerij-organisatie voor spring-, dressuur- en tuigpaarden. De KWPN is een van de grootste sportpaardenstamboeken ter wereld.

2.3.        Eigenaren kunnen hun hengst op ongeveer driejarige leeftijd aanbrengen voor de hengstenselectie waartoe de KWPN een verrichtingsonderzoek uitvoert waarmee de natuurlijke aanleg van hengsten voor fokdoelkenmerken wordt ingeschat.

2.4.        Ten behoeve van het verrichtingsonderzoek worden de hengsten gedurende een periode van enkele weken bij het KWPN ondergebracht.

2.5.        Voor het uitvoeren van een verrichtingsonderzoek door het KWPN worden trainingsruiters en testruiters ingeschakeld. [eiser] was een van die testruiters.

2.6.        In het kader van een verrichtingsonderzoek was de hengst Ivano door eigenaar [eigenaar paard] aan het KWPN toevertrouwd.

2.7.        [eiser] heeft ten behoeve van het verrichtingsonderzoek op 17 mei 2016 een lesrit gemaakt op Ivano. Tijdens die rit is [eiser] van Ivano afgeworpen en door zijn val heeft hij letsel opgelopen.

2.8.        [eiser] heeft zowel [eigenaar paard] als KWPN aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. In de discussie over de aansprakelijkheid is Amlin opgetreden als de aansprakelijkheidsverzekeraar van KWPN. Amlin heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

  1. Het geschil in de hoofdzaak

3.1.        [eiser] vordert dat voor recht wordt verklaard dat de KWPN en/of Amlin (hoofdelijk) aansprakelijk zijn/is voor de schade die hij lijdt ten gevolge van het ongeval op 17 mei 2016 en dat de KWPN en/of Amlin worden veroordeeld in de kosten van deze procedure en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als niet tijdig wordt betaald.

3.2.        [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hem het ongeluk is overkomen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden voor de KWPN. Primair acht [eiser] KWPN aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, subsidiair op grond van artikel 6:179 en 6:181 BW en meer subsidiair op grond van artikel 6:162 BW. De vordering jegens Amlin baseert [eiser] op artikel 7:954 BW (directe actie).

3.3.        KWPN en Amlin hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.        Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in de vrijwaring

3.5.        De KWPN en Amlin vorderen dat [eigenaar paard] wordt veroordeeld om aan hen te betalen datgene, waartoe zij als gedaagden in de hoofdzaak tegen [eiser] mochten worden veroordeeld (met inbegrip van de proceskosten) en dat voor recht wordt verklaard dat [eigenaar paard] gehouden is om de integrale proceskosten van KWPN en/of Amlin in de hoofdzaak te voldoen, met veroordeling van [eigenaar paard] in de proces- en nakosten van de vrijwaringsprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.6.        [eigenaar paard] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.7.        Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

  1. De beoordeling in de hoofdzaak

Vordering tegen Amlin

4.1.        De vordering van [eiser] jegens Amlin is gegrond op artikel 7:954 BW (directe actie) en die bepaling gelezen in samenhang met artikel 94 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijst er op dat niet de kantonrechter – die de vordering tegen de KWPN beoordeelt omdat die primair is gebaseerd op de werkgeversaansprakelijkheid van artikel 7:658 BW – maar de rechtbank bevoegd  is om die vordering te beoordelen. De directe actie is immers gebaseerd op de aanspraak van de verzekerde op de verzekeraar en niet op de aanspraak van de benadeelde op de verzekerde. De kantonrechter begrijpt de keuze van [eiser] om naast zijn vordering tegen de KWPN ook zijn vordering tegen Amlin hier aan te brengen, maar ziet geen ruimte om aan de (voor)vraag over de absolute bevoegdheid voorbij te gaan. Omdat uit de wet volgt dat de kantonrechter niet bevoegd  is om van de zaak kennis te nemen, zal zij zich onbevoegd verklaren. Omdat [eiser] uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij niet wenst dat de zaak wordt verwezen naar de rechtbank om daar verder te worden behandeld zal de kantonrechter het bij de onbevoegdverklaring laten en de zaak niet verwijzen.

Vordering tegen K WPN

4.2.        Tussen partijen is de toedracht van het ongeval dat [eiser] op 17 mei 20 l 6 is overkomen niet in geschil. Dat [eiser] door zijn val schade heeft geleden is ook niet in geschil, al zijn partijen het vooralsnog niet eens over de hoogte van de schade. Daarover gaat deze zaak echter niet: in deze zaak gaat het om de vraag of de KWPN aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt door het ongeval.

Aansprakelijkheid op grand van artikel 7:658 lid 4jo. artikel 7:658 lid 2 BW

4.3.        Vaststaat dat er tussen [eiser] en KWPN geen sprake is geweest  van  een arbeidsovereenkomst in de zin  van  artikel  7:610  BW;  [eiser]  was  niet  in  dienst  van  de  KWPN en hij kan de aansprakelijkheid van de KWPN dus niet rechtsreeks op artikel 7:658 lid  1  BW gronden. [Eiser] heeft de aansprakelijkheid van KWPN gebaseerd op artikel 7:658 lid 4 BW: de aansprakelijkheid  van  degene  die  in  de  uitoefening  van  zijn  beroep  of  bedrijf werkzaamheden  laat  verrichten   door  een   persoon   met  wie  er  geen  arbeidsovereenkomst bestaat.  Tussen   partijen   is  in  geschil  of  [eiser],  die  als  zelfstandig  professioneel testruiter door  KWPN werd  ingeschakeld,  een  beroep  kan doen op deze bepaling.

4.4.        In de parlementaire geschiedenis b(j deze bepaling (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 263, nr. 14, p. 6) staat:

De aansprakelijkheid van de inlener is wenselijk omdat de vrijheid van degene die een bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten van het werk door werknemers of door anderen, niet van invloed behoort te zijn op de rechtspositie van degene die het werk verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt Anders gezegd: een werkgever die zijn zorgverplichtingen niet nakomt dient op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers en anderen die b j hem werkzaam zijn. Daarom dient de aansprakelijkheid van de inlener voor bedrijfsongevallen waarbij (ook) anderen dan de eigen werknemers betrokken zijn, een specifieke wettelijke grondslag te krijgen. De hier voorgestelde bepaling biedt deze grondslag.

Uit deze passage, in het bijzonder uit de woorden “op gelijke voet”, kan worden afgeleid dat de bepaling ertoe strekt bescherming te bieden aan personen die zich voor wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dat betekent dat artikel 7:658 lid 4 BW van toepassing is als de persoon die buiten dienstbetrekking werk7aamheden verricht, voor Je zorg van zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij zijn ,-werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn de feitelijke verhoudingen tussen betrokkenen en de aard van de verrichte werkzaamheden, alsook de mate waarin de ‘werkgever’ al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s (vgl. HR 23 maart 2012, RvdW 2012, 447).

4.5.        De bescherming van artikel 7:658 lid 4 BW kan zich ook uitstrekken tot een zelfstandige ondernemer, zoals [eiser]. Dat hij als zelfstandige professionele testruiter werkte voor de KWPN betekent niet dat hij zich niet op dat artikel kan beroepen. Evenmin kan het feit dat de KWPN geen testruiters in dienst had en dat zij er voor koos om externe onafhankelijke ruiters in te schakelen de doorslag geven. Dat sluit op zich aansprakelijkheid niet uit. In de omstandigheden van deze zaak zijn er naar het oordeel van de kantonrechter aanknopingspunten om aan te nemen dat er inderdaad sprake was van een situatie die kan worden beheerst door artikel 7:658 lid 4 BW. Daarbij is van belang dat- zoals tijdens de comparitie verder is toegelicht – [eiser] geen zeggenschap had over wanneer, met welk paard en met welke verrichtingen hij de testrit uitvoerde. [eiser] werkte volgens een door de KWPN opgesteld schema, bij de stallen en in de bak van de KWPN. Hij werkte zelfstandig, maar hij was daarin niet vrij en zijn veiligheid werd in belangrijke mate bepaald door omstandigheden die door de KWPN werden bepaald. Echter, ook als wordt aangenomen dat de KWPN kan worden gezien als de werkgever van [eiser] bij het uitvoeren van de testritten, dan nog is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter aansprakelijkheid niet komen vast te staan omdat niet voldoende duidelijk is geworden dat de KWPN haar zorgplicht heeft geschonden en het ongeval had kunnen voorkomen. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6.        De kantonrechter stelt het volgende voorop. Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (Hoge Raad 11 april 2008, NJ 2008/465). De KWPN is op grond van artikel 7:658 BW dus gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Daarbij is van belang dat artikel 7:658 BW een ruime zorgplicht inhoudt en dat dus niet snel kan worden aangenomen dat daaraan is voldaan. Anderzijds beoogt het artikel ook geen absolute waarborg te [eigenaar paard]pen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever             en in dit geval van de KWPN – mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tegen deze achtergrond worden de stellingen van partijen beoordeeld.

4.7.        [eiser] heeft aangevoerd dat hij na het ongeval heeft gehoord dat Ivano al eerder gevaarlijk gedrag had vertoond en hij verwijt de KWPN dat zij Ivano niet al eerder heeft uitgesloten van het onderzoek vanwege gevaarlijk gedrag en/of dat zij hem, [eiser], niet heeft gewaarschuwd naar aanleiding van dat gedrag. Hij wijst er verder op dat de testrit waarbij hij werd afgeworpen lang duurde en dat de KWPN had moeten ingrijpen tijdens de rit om te voorkomen dat [eiser] van Ivano zou vallen. Dat is door de KWPN betwist. De KWPN stelt dat uit eerdere ritten we! duidelijk was dat Ivano een dominant en moeilijk te berijden paard was, maar dat er tot op de dag van 17 mei 2016 geen incidenten waren die maakten dat zij moest overwegen om lvano uit de selectie te halen. Enig ingrijpen tijdens de rit was, volgens KWPN onmogelijk.

4.8.        [eiser] en de KWPN zijn het erover eens dat lvano lastig was, maar over de (ernst van) eerdere incidenten zijn zij het niet eens. Volgens de KWPN was het gedrag van Ivano niet eerder gevaarlijk en zij wees er op dat paarden met een dominant  karakter vaak juist de in potentie betere paarden zijn, als het lastige karakter door middel van training in toom kan worden gehouden. Dat Ivano al eerder gevaarlijk gedrag vertoonde onderbouwde [eiser] met een verklaring van [getuige 1] van 18 april 2018 waarin onder meer staat:

Ik, [getuige 1], heb in 2016 gewerkt bij het KWPN. Ik heb de springhengsten gereden in het voor- en najaarsonderzoek. Ivano liep het voorjaarsonderzoek, dat begon op 21 Maart 2016.

De hengst vertoonde in het hele onderzoek al brutaal gedrag. Gedrag dat afweek in vergelijking met de andere hengsten in het verrichtingsonderzoek. Voordat dhr. [eiser] op deze hengst ging zitten is hij al meerdere keren in verzet gekomen. Wat het KWPN exact  heeft gedaan om dit gedrag te onderdrukken weet ik niet, omdat ik de hengst zelf niet gereden heb. D. is degene die de hengst gereden heeft tijdens het onderzoek. (… )
De normale gang van zaken bij het KWPN is dat wij opstappen in de gang van de stallen en stappend naar de manege toe gaan. Bij deze hengst moest hij vanaf het moment dat je opstapte tot aan de manege begeleid worden door een stalmedewerker. Hij is in het stallencomplex al een keer in verzet gekomen.
Ook in de manege is hij al twee keer eerder in verzet gekomen. De ene keer kwam er een ander paard te dicht in zijn buurt waardoor hij brutaal op zijn achterbenen richting het genoemde paard bewoog. De andere keer kwam er een paard de manege binnen gestapt, net op het moment dat hij langs de ingang was gekomen. De hengst draaide zich om, kwam in verzet en eindigde met zijn 2 voorbenen op de rand van de manege.

Verder een verklaring van [getuige 2] van 12 september 2019 waarin staat:

Tijdens het voorjaars verrichtingsonderzoek was is samen met [eiser] gast testruiter van de jonge hengsten van het KWPN.  Op stal  werd  er  meerdere  malen  door grooms en ruiters van de hengsten verteld dat de desbetreffende hengst waar [eiser] vanaf is gevallen niet braaf was tijdens het rijden.

En een verklaring van zijn vrouw [echtgenote] van 1 september 2019 waarin onder meer staat:

Op 17 mei 2016 was ik met mijn man [getuige D] naar de jonge hengsten in het verrichtingsonderzoek gaan kijken. Mijn man was toen net zoals [eiser] test miter en hij vond het fijn dat ik de jonge hengsten eens zag omdat hij er thuis over vertelden.

Na verschillende groepen te hebben gezien begon er na de pauze een nieuwe groep. lk stond redelijk dicht bij de ingang en hoorde buiten op straat een paard onrustig doen. Vervolgens hoorde ik een bonk, draaide ik mijn hoofd richting de ingang en toen kwam [eiser] op een bruine hengst naar binnen gestuiterd. Meteen wist ik om welke hengst het ging omdat [getuige D] hier al eens over had verteld. Het was namelijk niet de eerste keer dat deze hengst zijn werk niet wilde doen. (… )

4.9.        Uit die verklaringen volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er sprake is geweest van gevaarlijk gedrag waardoor Ivano had moeten warden uitgesloten of waarvoor [eiser] had moeten worden gewaarschuwd. Daarbij is van belang dat juist degene die zelf op Ivano had gereden dat niet heeft verklaard en dat ook [eiser] zelf, die vier- of vijfmaal eerder op Ivano reed, niet tot die conclusie was gekomen. Uit de verklaringen komt ook niet naar voren dat degenen die [vano hadden bereden zijn gedrag gevaarlijk vonden en dat aan de KWPN hadden laten weten. Dat Ivano eerder in verzet was gekomen en bekend stond als een moeilijk paard is daarvoor niet genoeg.

4.10.      De kantonrechter ziet ook niet in hoe medewerkers van de KWPN hadden kunnen ingrijpen tijdens de rit van [eiser] en zo zijn val hadden kunnen voorkomen. [eiser] heeft niet voldoende nader onderbouwd dat zij tijdens die rit in de bak het paard hadden kunnen bedwingen. Verder is ook niet voldoende duidelijk geworden dat er voordat Ivano de bak inging –  en mogelijk nog kon warden ingegrepen voldoende aanleiding was om dat te doen. Uit wat partijen hebben aangevoerd komt naar voren dat destijds niet goed kon worden voorzien dat het zo uit de hand zou lopen.

4.11.      Uit hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft overwogen volgt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een schending van de zorgplicht en in het verlengde daarvan van aansprakelijkheid van KWPN. Artikel 7:658 BW kan de vordering dan ook niet dragen.

Aansprakelijkheid op grand van artikel 6:179 juncto artikel 6:181 BW

4.12.      [eiser] heeft zijn vordering verder gebaseerd op artikel 6:179 en 6:181 BW. Indien schade wordt aangericht door een dier is ingevolge artikel 6:179 BW in beginsel de bezitter van het dier aansprakelijk. Wordt het dier echter gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan rust de risicoaansprakelijkheid ingevolge artikel 6:181 BW niet op de bezitter, maar op degene die het bedrijf uitoefent (Hoge Raad 1 april 2011, ECLI:NL:HR:201 l:BP1475, NJ 2011/405, paard Loretta). Omdat de aansprakelijkheid dus kan zijn verlegd van de bezitter van een dier naar de bedrijfsmatig gebruiker van een dier, moet eerst beoordeeld worden of-  zoals de KWPN stelt- sprake is geweest van bedrijfsmatig gebruik van Ivano door [eiser].

4.13.      In artikel 6:181 lid 2 BW staat: Wanneer de zaken, opstallen of dieren in de uitoefening van een bedrijf worden gebruikt door ze ter beschikking te stellen voor gebruik  in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan wordt die ander als de uit hoofde van het vorige lid aansprakelijke persoon aangemerkt. Daarvan is in dit geval sprake. De KWPN heeft Ivano ter beschikking gesteld aan [eiser], die Ivano vervolgens bedrijfsmatig heeft gebruikt. Het was aan [eiser], als zelfstandig testruiter, om de kwaliteiten van Ivano te beoordelen en bij het berijden van Ivano had [eiser] de exclusieve beschikking en zeggenschap over Ivano. Dat maakt dat ingevolge artikel 6:179 en artikel 6:181 lid 2 de aansprakelijkheid niet meer rustte op de KWPN maar op ‘een ander’, in dit geval [eiser].

Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW

4.14.      Tot slot heeft [eiser] zijn vordering jegens het KWPN gebaseerd op artikel 6:162 BW. Op grond van dat artikel is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt verplicht de schade te vergoeden die de ander dientengevolge lijdt. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. In deze zaak is niet komen vast te staan dat de KWPN jegens [eiser] een norm heeft geschonden en dus een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Daarom kan ook dit artikel de vordering van [eiser] niet dragen.

Proceskosten

4.15.      [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KWPN en Amlin worden begroot op € 300,- aan salaris van de gemachtigde. De nakosten, waarvan KWPN en Amlin betaling vorderen, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

  1. De beoordeling in de vrijwaringszaak

5.1.        Omdat de vordering die [eiser] in de hoofdzaak tegen KWPN heeft ingesteld wordt afgewezen, moet ook de vordering van de KWPN en Amlin tegen [eigenaar paard] worden afgewezen . Die was immers ingesteld voor het geval aansprakelijkheid van de KWPN zou worden aangenomen.

5.2.        K WPN en Amlin zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de door [eigenaar paard] in vrijwaring gemaakte proceskosten warden veroordeeld. De kosten in de vrijwaringszaak worden begroot op€ 300,- aan salaris voor zijn gemachtigde.

  1. De beslissing

De kantonrechter:

6.1.        verklaart zich onbevoegd om van de vorderingjegens Amlin kennis te nemen;

6.2.        wijst de vorderingen jegens de KWPN af;

6.3.        veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure , aan de zijde van KWPN en Amlin begroot op:

–              € 300 ,- aan salaris van de gemachtigde,

–              daarbij nog € 100,- aan salaris, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling is voldaan,

–              de explootkosten van betekening van dit vonnis , als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden ,

–              en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld  in artikel  6:119 BW  met ingang  van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling;

6.4.        verklaart deze koste veroordeling uitvoerbaar bij voorraad ;

in de vrijwaringszaak:

6.5 wijst de vorderingen van KWPN en Amlin jegens [eiser] af;

6.6 veroordeelt KWPN en Amlin hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eigenaar paard], tot op heden begroot op € 300,- aan salaris gemachtigd;

6.7 verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Donders en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey