Rb: geen causaal verband tussen loonsanctiejaar en ongeval

Samenvatting:

Werkneemster was betrokken bij een ongeval. Zij raakte arbeidsongeschikt. Werkgeefster betaalde het salaris twee jaar door. De wa-verzekeraar stelde werkgeefster daarvoor schadeloos. UWV legde werkgeefster aanvullend boven de twee jaar een loonsanctie van een jaar op. Verzekeraar weigerde betaling daarvoor aan werkgeefster. De kantonrechter overwoog dat voor werkgeefster een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang tegen het besluit van UWV openstond waarvan zij geen gebruik maakte. Daarom moet ervan uitgegaan worden dat terecht een “sanctie” werd opgelegd. Dat brengt mee dat causaal verband met het ongeval waarvoor de wa-verzekeraar aansprakelijk is ontbreekt.

RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
Rep.nr.: 5116739 RP VERZ 16-50391 23 januari 2017
Beschikking ex artikel 96 Rv van de kantonrechter in de zaak van:
de [werkgeefster], gevestigd te Amsterdam,
verzoekende partij,
gemachtigde: [gemachtigde werkgever],
en
de [verzekeraar], gevestigd te Zoetermeer,
verzoekende partij,
procederend bij haar gemachtigde medewerker [gemachtigde verzekeraar].

Procedure
verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 23 mei 2016; brief van [gemachtigde werkgever];
mondelinge behandeling van 18 augustus 2016.
Partijen worden hierna aangeduid als [werkgeefster] en [verzekeraar].

1 Feiten
Tussen partijen staat in deze procedure als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, mede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde producties, het volgende vast.

1.1 [Werkneemster] (hierna: [Werkneemster]), werkneemster van [werkgeefster], is op 27
januari 2010 betrokken geweest bij een verkeersongeval, veroorzaakt door een verzekerde van [verzekeraar]. [verzekeraar] heeft als WAM-assuradeur de aansprakelijkheid voor dat ongeval erkend.

1.2 Als gevolg van het bij voornoemd ongeval opgelopen letsel is [Werkneemster]
arbeidsongeschikt geworden voor het uitoefenen van de bedongen werkzaamheden bij [werkgeefster].

1.3 [werkgeefster] heeft op grond van artikel 7:629 BW gedurende de arbeidsongeschiktheid
van [Werkneemster] aan haar haar loon doorbetaald en het doorbetaalde loon (netto) op grond van artikel 6:107a BW van [verzekeraar] gevorderd.

1.4 [verzekeraar] heeft die vordering voldaan voor zover deze het loon betrof dat is doorbetaald
gedurende de eerste twee jaren van de arbeidsongeschiktheid van [Werkneemster] , derhalve betreffende de periode van 27 januari 2010 tot 1 februari 2012.

1.5 Aan [werkgeefster] is bij beslissing van het UWV van 29 november 2011 een loonsanctie
van een jaar opgelegd (hierna: het 3e verzuimjaar). [werkgeefster] heeft in de periode van 1 februari 2012 tot 1 april 2013, tegen welk laatste tijdstip aan [Werkneemster] ontslag is verleend, 70% van het salaris aan [Werkneemster] tot een beloop van € 23.760,18, voldaan.

1.6 Met ingang van 23 januari 2013 heeft het UWV aan [Werkneemster] een WIA/WGA uitkering
toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 73,78.

1.7 [verzekeraar] heeft aan het verzoek van [werkgeefster] om voormelde uitkering van € 23.760,18 aan
haar te vergoeden niet voldaan.

2 Verzoek
[werkgeefster] en [verzekeraar] verzoeken de kantonrechter de vraag te beantwoorden of [werkgeefster] een vorderingsrecht voor de loondoorbetaling in het 3e verzuimjaar op [verzekeraar] heeft. In het bevestigende geval verzoeken partijen de kantonrechter de vraag te beantwoorden of het sanctiebesluit van UWV reden is om het vorderingsrecht van [werkgeefster] te beperken en of rechtens een uitgangspunt voor de mate van die beperking bestaat.

Standpunt [werkgeefster]
[werkgeefster] voert, kort samengevat, aan dat artikel 6:107a BW een vorderingsrecht geeft ook voor het na 1 februari 2012 doorbetaalde salaris en dat [verzekeraar] enkel in het feit dat het UWV [werkgeefster] een loonsanctie heeft opgelegd geen reden kan hebben om de vergoeding van dat over het 3e verzuimjaar betaalde loon te weigeren. Het gegeven dat een loonsanctie is opgelegd moet worden beoordeeld binnen de systematiek van het schadevergoedingsrecht, hetgeen inhoudt dat er slechts dan een reden kan zijn om geen of minder loon te vergoeden, indien gesteld kan worden dat [werkgeefster] door niet of niet tijdig de betreffende werknemer te reïntegreren niet aan haar verplichtingen heeft voldaan om haar schade te beperken. In dat geval kan [verzekeraar] alleen haar betalingsplicht verminderen, indien en voor zover [verzekeraar] daardoor minder zou hebben moeten betalen, indien [werkgeefster] wel aan die verplichting zou hebben voldaan.

Standpunt [verzekeraar]
[verzekeraar] voert, kort samengevat, aan dat [werkgeefster] geen vorderingsrecht heeft op grond van artikel 6:107a BW voor wat betreft het loon in het 3e verzuimjaar. Het loon dat in het 3e
verzuimjaar is betaald, is immers geen uitbetaling krachtens het eerste lid van artikel 7:629
BW, maar een sanctie die aan de werkgever is opgelegd op grond van artikel 25 WIA.

3 Beoordeling
3.1 De kantonrechter acht partijen op grond van artikel 96 Rv ontvankelijk in hun
verzoek.

3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat [werkgeefster] geen bezwaar heeft ingediend of beroep
heeft ingesteld tegen de beslissing van het UWV van 29 november 2011, waarbij aan haar een loonsanctie van een jaar is opgelegd, althans niet is gesteld of gebleken dat een dergelijk bezwaar of beroep wel is ingesteld. Een dergelijk bezwaar of beroep zou voorts een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang vormen.

3.3 Dat betekent dat er in deze procedure van moet worden uitgegaan dat het UWV
[werkgeefster] als werkgeefster terecht een “sanctie” heeft opgelegd. Immers in het geheel is niet gesteld en onderbouwd dat [werkgeefster] er niets aan kon doen dat zij moest doorgaan met het aan [Werkneemster] betalen van loon over het 3e verzuimjaar. Deze vaststelling brengt mee dat het causale verband tussen de aanspraak van [Werkneemster] op betaling van loon en de schade toebrengende gebeurtenis op grond, waarvan [verzekeraar] aansprakelijk is, is komen te ontbreken.

3.4 De kantonrechter kan op voormelde grond de eerste vraag van partijen dus niet
bevestigend beantwoorden. De kantonrechter komt dan ook aan de beantwoording van de vervolgvragen niet toe.

Beslissing
De kantonrechter:
beantwoordt de vraag of [werkgeefster] een vorderingsrecht voor de loondoorbetaling in het 3e verzuimjaar heeft, ontkennend.

Deze beschikking is gegeven door mr. Y.E. Kastein, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey