Rb: deelgeschilprocedure levert onvoldoende bijdrage aan oplossing gehele geschil, verzoek afgewezen

Samenvatting:

Arbeidsongeval waarbij werkneemster schouderletsel heeft opgelopen. Zij verzoekt de rechtbank te beslissen over de redelijke toekomstverwachting zonder ongeval in het kader van het verlies van arbeidsvermogen. De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat partijen nog over een groot aantal geschilpunten geen overeenstemming hebben bereikt, zoals over de vraag of de huidige fysieke toestand van benadeelde volledig is toe te schrijven aan het ongeval, of een eindtoestand is bereikt en over de huidige verdiencapaciteit van benadeelde. Onder deze omstandigheden biedt een oordeel in dit deelgeschil een onvoldoende relevante bijdrage aan de oplossing van het gehele geschil en het daarmee samenhangende bereiken van een vaststellingsovereenkomst. Verzoek afgewezen, kosten deelgeschil gematigd tot € 2.299,51.

ECLI:NL:RBDHA:2014:8142
Instantie: Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak: 27-05-2014
Datum publicatie: 21-07-2014
Zaaknummer: 2457070 RP VERZ 13-50699
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Letselschade. Deelgeschil. Artikel 7:954 lid 6 BW. Arbeidsongeval. Verlies aan arbeidsvermogen. Zaak leent zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Buitengerechtelijke kosten. Begroting van de proceskosten, geen veroordeling.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Uitspraak
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Den Haag
CK
Repnr.: 2457070 / RP VERZ 13-50699
27 mei 2014

Beschikking in de zaak van:

in de zaak van

[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J.E. Spauwen te Kerkrade,

tegen

de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPIJ N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
verweerster,
gemachtigde: mr. F. van Kersbergen te Den Haag,
en
de stichting Stichting Sevagram ZORGCENTRA,
gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen,
verweerster in de zin van artikel 7:954 lid 6 BW,
niet verschenen.

Partijen worden aangeduid als [verzoekster], Nationale-Nederlanden en Sevagram.

1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 18 oktober 2013, met 16 producties;
– het op 3 januari 2014 ingekomen verweerschrift;
– de bij faxbrief d.d. 31 maart 2014 zijdens Nationale-Nederlanden en mede namens [verzoekster] in het geding gebrachte stukken.

1.2. Op 7 januari 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen [verzoekster] bijgestaan door mr. A.F.G. Pennino, namens mr. M.J.E. Spauwen. Namens Nationale-Nederlanden is [A] verschenen bijgestaan door mr. Kersbergen.

1.3. Na de zitting is de behandeling van de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen in gezamenlijk overleg informatie in het geding te brengen over de mogelijkheden voor [verzoekster] om zonder het haar overkomen ongeval met succes een (vervolg)opleiding tot verpleegkundige te volgen. Bij voormelde faxbrief van 31 maart 2014 hebben partijen de kantonrechter daarover bericht.

1.4. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald, zijnde 13 mei 2014, die is aangehouden tot heden.

2 De feiten

2.1. Sinds 2003 werkte [verzoekster] als verzorgend IG in het hospice Sint Martinus van Savegram Zorgcentra in Mechelen.

2.2. Op 22 februari 2006 heeft [verzoekster] tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij Sevagram schouderletsel opgelopen toen zij een bewoner die achterover viel heeft opgevangen (hierna: het ongeval).

2.3. [verzoekster] heeft het ongeval direct aan haar personeelsfunctionaris gemeld.

2.4. Op 12 juli 2010 heeft Nationale-Nederlanden de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval op basis van 50% erkend.

2.5. In april 2011 is er een schadestaat opgemaakt. Daarbij is uitgegaan van de (hypothetische) situatie waarin [verzoekster], het ongeval weggedacht, de (vervolg)opleiding tot verpleegkundige in september 2006 zou zijn gestart en in januari 2009 zou hebben afgerond, waarna zij in de functie van verpleegkundige aan het werk zou gaan en zij een hoger inkomen zou genereren.

2.6. Bij brief van 14 maart 2013 heeft [verzoekster] Nationale-Nederlanden een afwikkelingsvoorstel gedaan om tegen een slotbedrag van € 250.000,00 de zaak af te wikkelen. Dit voorstel is door Nationale-Nederlanden niet aanvaard aangezien zij de door [verzoekster] geschetste situatie zonder ongeval, en daarmee (de omvang van) het verlies aan arbeidsvermogen, onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk vindt.

2.7. In de maanden die volgen, tot begin oktober 2013, corresponderen partijen hierover met elkaar, maar zij kunnen het niet eens worden over de vaststelling van de redelijke toekomstverwachting van [verzoekster].

2.8.
Nationale-Nederlanden heeft reeds een bedrag van € 25.000,00 aan voorschotten uitgekeerd aan [verzoekster].

3 Het geschil

3.1. [verzoekster] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de kantonrechter:
– te beslissen ten aanzien van de aangetoonde aannemelijkheid van de redelijke toekomstverwachting ten aanzien van de “would be” situatie zonder ongeval in het kader van het verlies van arbeidsvermogen;
– te bepalen dat Nationale-Nederlanden het tekort aan de buitengerechtelijke kosten ad € 5.397,64 dient te betalen;
met begroting en veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van Nationale-Nederlanden in de proceskosten.

3.2. [verzoekster] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Gelet op de jurisprudentie mogen er niet al te strenge eisen worden gesteld omtrent het aannemelijk maken van de redelijke toekomstverwachting. [verzoekster] heeft hierbij verwezen naar de arresten van de Hoge Raad, Vehof/Helvetia (HR 15 mei 1998, NJ 1998, 624) en Van Sas/Interpolis (HR 14 januari 2000, NJ 2000, 437). Zij heeft voldoende gegevens aangeleverd om in voldoende mate de aannemelijkheid van de situatie zonder ongeval te kunnen vaststellen. Het is onredelijk [verzoekster] een zwaardere bewijslast op te leggen. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat het de aansprakelijke partij is die haar de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over de situatie zonder ongeval.

3.3. Nationale-Nederlanden heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1. Alvorens inhoudelijk op het verzoek in te gaan heeft Nationale-Nederlanden aangevoerd dat [verzoekster] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek. Daartoe heeft Nationale-Nederlanden primair aangevoerd dat [verzoekster] heeft nagelaten conform het bepaalde in artikel 7:954 lid 6 BW Sevagram in de procedure op te roepen. Subsidiair heeft Nationale-Nederlanden aangevoerd dat het verzoek onduidelijk is omdat de reikwijdte van het verzoek niet duidelijk is en omdat [verzoekster] producties heeft overgelegd zonder daarbij aan te geven welke aspecten daarvan het verzochte zouden moeten dragen. Hierdoor kan Nationale-Nederlanden zich niet deugdelijk verweren en is zij onredelijk in haar verweer benadeeld.

4.2. Het primair gevoerde verweer van Nationale-Nederlanden treft naar het oordeel van de kantonrechter geen doel. De kantonrechter overweegt daartoe dat Sevagram zowel bij exploot van kennisgeving d.d. 23 december 2013 in kennis is gesteld van het verzoekschrift en de datum van de zitting, alsmede bij aangetekende brief van de griffier van deze rechtbank d.d. 4 december 2013 is opgeroepen te verschijnen op de zitting van 7 januari 2014 te 11:15 uur. Sevagram is derhalve deugdelijk opgeroepen in het geding zodat daarmee aan het vereiste van artikel 7:954 lid 6 BW is voldaan.

4.3. Naar het oordeel van de kantonrechter treft het subsidiair gevoerde verweer eveneens geen doel. Het verzochte in het petitum is in samenhang met de toelichting daarop in het lichaam van het verzoekschrift voldoende duidelijk en specifiek. Dat blijkt ook uit de weergave van de (kern)stelling van [verzoekster] door Nationale-Nederlanden in haar verweerschrift. De conclusie van Nationale-Nederlanden dat zij is geschaad in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer omdat [verzoekster] haar stellingen niet deugdelijk heeft onderbouwd, onderschrijft de kantonrechter, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet.

4.4. [verzoekster] dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.

Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure

4.5. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het verzoek van [verzoekster] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [verzoekster] stelt en Nationale-Nederlanden betwist.

4.6. Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd dat beslechting van het met het verzoekschrift opgeworpen geschilpunt niet direct zal leiden tot het bereiken van enige vorm van schikking. Volgens Nationale-Nederlanden ontstaat er na een beslissing in deelgeschil slechts duidelijkheid op een deel van het debat over de omvang van de door het ongeval veroorzaakte verlies aan arbeidsvermogen.

4.7. e kantonrechter is van oordeel dat uit de processtukken volgt dat partijen nog over een groot aantal geschilpunten geen overeenstemming hebben bereikt. Zo bestaat er geschil over de belangrijke vraag of de huidige fysieke toestand van [verzoekster] volledig is toe te schrijven aan het ongeval, is in geschil of inmiddels een eindtoestand is bereikt, bestaat discussie over de huidige verdiencapaciteit van [verzoekster] (getuige de discussie over de momenteel nog bestaande opleidingsmogelijkheden) en is er discussie over diverse andere schadeposten. Onder deze omstandigheden biedt een oordeel in dit deelgeschil een onvoldoende relevante bijdrage aan de oplossing van het gehele geschil en het daarmee samenhangende bereiken van een vaststellingsovereenkomst.

4.8. De kantonrechter heeft, ondanks het voorgaande, in eerste instantie bezien of op basis van door partijen na de mondelinge behandeling nog te verstrekken informatie op eenvoudige wijze en met voldoende mate van zekerheid op het verzoek zou kunnen worden beslist. De kantonrechter is echter van oordeel dat de na de mondelinge behandeling ter beschikking gestelde informatie onvoldoende is om op het verzoek te kunnen beslissen. Mede vanwege de vele andere geschilpunten die partijen verdeeld houden, zijn partijen onder de gegeven omstandigheden meer gebaat bij een behandeling van hun gehele geschil bij de meervoudige letselschadekamer van deze rechtbank. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen omdat het zich onder de gegeven omstandigheden niet leent voor behandeling in deelgeschil.

Buitengerechtelijke kosten

4.9. Aangezien Nationale-Nederlanden 50% aansprakelijkheid heeft erkend voor de door [verzoekster] geleden schade als gevolg van het ongeval zoals omschreven in rov 2.1., biedt artikel 6:96 lid 2 sub b BW een grondslag voor vergoeding van de door [verzoekster] gemaakte buitengerechtelijke kosten indien en voor zover deze kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.

4.10. [verzoekster] verzoekt veroordeling van Nationale-Nederlanden tot betaling van een (restant)bedrag van € 5.397,64 aan buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing van deze kosten heeft zij aangevoerd dat op 20 juli 2010 telefonisch met Nationale-Nederlanden is overeengekomen dat de buitengerechtelijke kosten zouden worden voldaan naar redelijkheid zonder rekening te houden met het eigen schuld percentage van 50%. Een laatste factuur heeft Nationale-Nederlanden onbetaald gelaten, aldus [verzoekster]. Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd dat een dergelijk verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en dat ook overigens de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Nationale-Nederlanden heeft bezwaar gemaakt tegen zowel het uurtarief als het aantal opgevoerde uren.

4.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal een verdere voortzetting van het debat tussen partijen over de schadeomvang nog dienen plaats te vinden waardoor er op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over de uiteindelijke schadevergoeding. Hierdoor is de kantonrechter thans niet in staat de verzochte buitengerechtelijke kosten te begroten en derhalve toe te wijzen. Daarbij heeft de kantonrechter mede in overweging genomen dat Nationale-Nederlanden kennelijk alle overige facturen ter zake de buitengerechtelijke kosten zijdens [verzoekster] wel al volledig heeft voldaan.

Kosten deelgeschil

4.12. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechter de kosten van deze procedure dient te begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hetgeen in casu niet het geval is, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.

4.13. In het verzoekschrift heeft [verzoekster] verzocht de kosten te begroten op € 3.607,31 waarbij is uitgegaan van 11,25 uur, een uurtarief van € 250,00, 6% kantoorkosten en 21% btw. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het betaalde griffierecht ad € 75,00.

4.14. Nationale-Nederlanden heeft daartegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zowel het aantal uren als het uurtarief bovenmatig zijn. Aangezien het verzoekschrift een herhaling van de daarvoor reeds ingenomen stelling bevat, is met het opstellen hooguit twee uur gemoeid, aldus Nationale-Nederlanden. Voorts heeft zij aangevoerd dat er nog een onduidelijke post is van 1 uur en dat met het bestuderen van het verweerschrift, de zitting zelf en de afwikkeling zal hooguit vijf uur gemoeid zijn.

4.15. Ter zitting heeft mr. Pennino aangegeven dat de post “redactie pleitaantekening” van twee uur in mindering dient te strekken op het totaal aantal uren en hij een matiging van het uurtarief tot 75% redelijk vindt, zodat thans wordt verzocht de kosten te begroten op (9,25 uur x € 187,50 x 21% btw x 6% kantoorkosten) € 2.224,51. Gezien de aard van de zaak komt de aan de zaak bestede tijd en het in rekening gebrachte uurtarief de kantonrechter redelijk voor. De kantonrechter zal de kosten begroten op (€ 2.224,51 + € 75,00) € 2.299,51.

4.16. De kosten van dit deelgeschil komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking indien alsnog in rechte de aannemelijkheid van de door [verzoekster] gestelde “would be” situatie komt vast te staan.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 2.299,51;

5.2. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.1
1 type: Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
1790coll:

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey