Rb, deelgeschil: verzoek vaststelling causaliteit afgewezen, omdat nadere bewijslevering noodzakelijk is

Samenvatting:

Benadeelde verzoekt de rechtbank vast te stellen dat er een (juridisch) causaal verband bestaat tussen zijn knieklachten en het ongeval van 2006. Zowel de vraag over hoe het letsel bij het ongeval is ontstaan, als de vraag of er – gelet op de pre-existente klachten – causaal verband bestaat tussen het ongeval en de daardoor ontstane schade, is tussen partijen in geschil. Voor een beslissing op het verzoek is bewijslevering, een deskundigenonderzoek of beiden noodzakelijk is/zijn, zodat van een snelle beslissing geen sprake zal kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank weegt de investering in tijd, geld en moeite die met een beslissing in deze deelgeschilprocedure gepaard zou gaan, niet op tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. De rechtbank wijst het verzoek af. Kosten afgewezen.

Volledige uitspraak:

LJN: BX7216, Rechtbank ‘s-Hertogenbosch , 246548 / EX RK 12-80
Datum uitspraak: 11-07-2012
Datum publicatie: 12-09-2012
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Civiele raadkamer. Deelgeschil. Verzoek afgewezen omdat het zich niet leent voor behandeling in deelgeschil, nu nog bewijslevering en/of een deskundigenbericht noodzakelijk is. Afwijzing kostenvergoeding omdat deelgeschil in deze vorm onterecht is ingesteld.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 246548 / EX RK 12-80
Beschikking deelgeschil letselschade van 11 juli 2012

in de zaak van

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. W.Th.G. Hegge te Eindhoven,

tegen

de naamloze vennootschap REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
verweerster,
advocaat mr. S.W. Polak te Utrecht.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift,
– het verweerschrift,
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 13 juni 2012,
– de brief van mr. Hegge van 26 juni 2012.

2. De feiten

2.1. Op maandag 19 juni 2006 heeft [X] tijdens het voetballen een draaibeweging met zijn rechterbeen gemaakt, waardoor hij direct niet meer op dat been kon lopen. In verband met pijn aan zijn rechterknie heeft hij op 20 juni 2006 zijn huisarts bezocht, die hem heeft geadviseerd de knie te ontlasten door het gebruik van krukken en pijnstillers te gebruiken. Vanaf vrijdag mocht hij de knie weer langzaam proberen te belasten. Ook op 21 juni 2006 heeft [X] de huisarts bezocht omdat het niet beter ging met de knie en hij in de nacht veel pijnklachten had gehad. De huisarts maakt melding van heftige pijnklachten aan de buitenzijde van de rechterknie en noteert dat het enkele weken kan duren. Vervolgens heeft [X] op woensdag 28 juni 2006 telefonisch contact opgenomen met de huisarts, die in de patiëntenkaart vermeldt: “pijn knie blijft, krijgt maagpijn van brufen”(dit alles: prod. 8 [X]).

2.2. In de middag van 28 juni 2006 heeft [X] een verkeersongeval gekregen. Hij reed als bestuurder van een bromfiets aan de rechterzijde van de ventweg aan de Kronehoefstraat in Eindhoven. Even verderop stond aan de rechterzijde van deze weg een bestelbus stil naast geparkeerde auto’s. Vervolgens is de bestuurder van de bestelbus achteruit gereden met de bedoeling om achteruit in te parkeren aan de rechterzijde van de weg. Bij het verrichten van deze bijzondere manoeuvre heeft hij [X] geen voorrang verleend. [X] heeft nog getracht naar links uit te wijken en van de bromfiets af te springen, maar de linker achterzijde van de bestelbus heeft de rechterzijde van (de bromfiets van) [X] geraakt, waarna de bromfiets met [X] naar de linkerzijde is omgevallen.

2.3. In verband met klachten van zijn rechterknie is [X] na het ongeval per ambulance overgebracht naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven. De diagnose luidde distorsie van de rechterknie (prod. 3 [X]).

2.4. In verband met aanhoudende knieklachten rechts is [X] op 19 december 2006 gezien door orthopaedisch chirurg A.J. van Erp, verbonden aan eerdergenoemd ziekenhuis. Op diens advies is op 3 januari 2007 een artroscopisch onderzoek verricht door orthopaedisch chirurg C.J.M. Oosterbos. Deze heeft daarbij een forse scheur in de laterale meniscus gevonden, waarna hij de laterale meniscus gedeeltelijk heeft verwijderd (prod. 4 en 5 [X]).

2.5. De rechtsvoorganger van Reaal Schadeverzekeringen N.V. (verder ook: Reaal), te weten Winterthur Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Winterthur) heeft als WAM-verzekeraar van de bestelbus de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. De schade die was ontstaan aan de linkerzijde van de bromfiets is vergoed. Tussen [X] en Reaal is echter een geschil ontstaan met betrekking tot het causaal verband tussen het ongeval en het letsel van de rechterknie.

3. Het verzoek en de beoordeling daarvan

3.1. [X] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat er een (juridisch) causaal verband bestaat tussen zijn rechterknieletsel /rechterknieklachten vanaf 28 juni 2006 en het ongeval op 28 juni 2006 en dat Reaal derhalve gehouden is de dientengevolge door hem reeds geleden alsmede in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden, met veroordeling van Reaal in door de rechtbank te begroten kosten van de deelgeschilprocedure. [X] stelt dat hij schade heeft geleden, omdat hij als gevolg van de aanhoudende rechterknieklachten tot op heden niet meer heeft kunnen werken. In verband met arbeidsongeschiktheid is zijn dienstverband beëindigd per 1 december 2007, aldus [X].

3.2. Reaal heeft op meerdere gronden verweer gevoerd tegen het verzoek, welke gronden navolgend zullen worden besproken. Allereerst heeft Reaal opgemerkt dat [X] in beginsel niet ontvankelijk is in zijn verzoek, nu het verzoekschrift ten onrechte is gericht tegen ‘Reaal Verzekeringen N.V.’, volgens het verzoekschrift gevestigd te Amsterdam, terwijl de rechtsopvolger van Winthertur ‘Reaal Schadeverzekeringen N.V.’ is, gevestigd te Zoetermeer. Reaal heeft zich echter bereid verklaard vrijwillig in de procedure te verschijnen op voorwaarde dat een beschikking in deze zaak uitsluitend tegen haar zal worden gewezen. Desgevraagd ter zitting heeft de raadsman van [X] medegedeeld dat bedoeld was de rechtsopvolger van Winterthur in deze deelgeschilprocedure te betrekken. Gelet op dit alles zal de rechtbank het verzoekschrift als gericht tegen Reaal beschouwen, zoals ook uit de kop van deze beschikking blijkt, en behoeft het beroep op niet-ontvankelijkheid niet verder te worden besproken.

3.3. Vervolgens heeft Reaal de vraag opgeworpen of dit verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse te doorbreken. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Rv bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou kunnen luiden indien de zaak als bodemzaak zou zijn aangebracht. De rechterlijke uitspraak moet partijen dus in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

3.4. Het onderhavige verzoek, dat ertoe strekt dat in deze procedure wordt vastgesteld dat er een (juridisch) causaal verband bestaat tussen de rechterknieklachten van [X] en het ongeval op 28 juni 2006, valt op zich binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. Bij de beoordeling van het deelgeschil moet de rechtbank zich echter wel de vraag stellen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat deze opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschilprocedure (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10).

3.5. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in deze zaak voordoet.
Partijen zijn namelijk allereerst op een groot aantal punten verdeeld over de feitelijke toedracht van het ongeval, terwijl ook het (mogelijke) causaal verband tussen het ongeval en de knieklachten van Qoeraysie allerminst eenduidig is. Volgens [X] moeten de knieklachten volledig worden toegerekend aan het ongeval. Hij heeft daartoe bij verzoekschrift gesteld dat hij naar links trachtte uit te wijken en van de bromfiets af te springen, waarbij hij in aanraking is gekomen met de linkerachterzijde van de bestelbus en ten val kwam, waardoor het letsel is ontstaan. Ter zitting heeft hij echter verklaard dat het letsel is ontstaan omdat hij met zijn bromfiets naar de linkerkant is gevallen, waarbij het stuur naar rechts is gedraaid en zijn been klem is komen te zitten tussen het stuur en het zadel. Niet eerder dan bij die gelegenheid, derhalve bijna zes jaar na het ongeval, is van de zijde van [X] voorts betoogd dat de heer [Y] over deze gang van zaken als getuige zou kunnen worden gehoord. Van de zijde van [X] is bij verzoekschrift verder gesteld dat de bromfiets ook rechts was beschadigd aan de kappen, maar zowel uit het proces-verbaal, als uit het aanrijdingsformulier (prod. 1 en 2 [X]) en de formulieren die betrekking hebben op het herstel van de schade (prod. 4 Reaal) blijkt enkel van schade aan de linkerzijde. [X] heeft verder betoogd dat door de afdeling Spoedeisende Hulp is vastgesteld dat het rechterbeen bij het ongeval naar buiten is gedraaid, maar opmerking verdient dat uit de overgelegde stukken blijkt dat dit enkel de anamnese betreft, derhalve de eigen verklaring van [X] tegenover de behandelend arts (prod. 3 [X]).

3.6. Reaal betwist uitdrukkelijk dat het knieletsel is ontstaan als gevolg van het ongeval. Zij stelt dat het onaannemelijk is dat [X] zijn rechterknie heeft verdraaid bij het naar links omvallen van de bromfiets. Zij stelt (onder meer) dat de bestelbus alleen de bromfiets heeft geraakt en niet het lichaam van [X], in welk verband zij er mede op heeft gewezen dat de bromfiets kappen had die bescherming boden, dat niet is gebleken van schade aan de rechterzijde van de bromfiets, dat getuige [Z] heeft verklaard dat de bromfiets naar links is omgevallen en dat [X] zijn linkerbeen heeft gedraaid bij de beweging die hij maakte om van de bromfiets af te springen. Volgens deze getuige was het het linkerbeen van [X] dat in de knel zat, welke verklaring volgens Reaal wordt bevestigd door de verklaring die de bestuurder van de bestelbus heeft afgelegd (prod. 2 en 3 Reaal). Reaal heeft verder benadrukt dat [X] zelfs op de dag dat het ongeval zich voordeed nog telefonisch contact heeft gehad met zijn huisarts, waarbij hij heeft herhaald dat de pijn aan zijn rechterknie, in verband waarmee hij enkele dagen daarvoor tweemaal de huisarts had bezocht, bleef. Ter onderbouwing van haar verweer heeft Reaal voorts verwezen naar het rapport van haar eigen medisch adviseur (prod. 7 Reaal) en de reactie op dat rapport van de medisch adviseur van [X] (prod. 8 Reaal), die onder zijn beschouwing vermeldt:
“Dat brengt mij bij de voorgeschiedenis. Deze is ontegenzeggelijk relevant. Ook de blessure opgelopen op het voetbalveld zou kunnen passen bij het oplopen van een letsel aan de buitenste meniscus. De huisarts geeft aan dat er bij zijn onderzoek geen afwijkingen waren bij het testen van de meniscus. Hij dacht meer aan bandletsel.
Dit gezegd hebbende is de stelligheid van mijn collega dat een meniscusletsel bij het scooterongeluk niet is opgetreden niet hard te maken, maar er is ook geen zekerheid dat het meniscusletsel niet is opgetreden op het voetbalveld.”

3.7. De door [X] gestelde feiten kunnen, nu zij door Reaal gemotiveerd zijn betwist, niet als vaststaand worden aangenomen. Zowel de vraag over hoe het letsel van [X] bij het ongeval is ontstaan, alsmede de vraag of er – gelet op de pre-existente klachten van [X] – causaal verband bestaat tussen het ongeval en de daardoor ontstane schade, is tussen partijen in geschil. Ook als van de stelling van [X] moet worden uitgegaan dat de feitelijke toedracht van het ongeval en het causaal verband met het letsel moet worden beoordeeld met toepassing van de ‘omkeringsregel’, dan betekent dit dat voor een beslissing op het onderhavige verzoek bewijslevering, een deskundigenonderzoek of beiden noodzakelijk is/zijn, zodat van een snelle beslissing geen sprake zal kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank weegt de investering in tijd, geld en moeite die met een beslissing in deze deelgeschilprocedure gepaard zou gaan, niet op tegen het – voor zover de rechtbank betreft nog niet of nauwelijks bekende – belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Dit leidt ertoe dat het verzoek van [X] om vast te stellen dat er een (juridisch) causaal verband bestaat tussen het ongeval en het letsel op grond van het bepaalde bij artikel 1019z Rv zal worden afgewezen.

3.8. Ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten van deze deelgeschilprocedure in beginsel te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Dit is alleen dán anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank hier sprake. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verzoekschrift niet was gericht tegen de juiste rechtspersoon, dat in het verzoekschrift niets – buiten de (onbetwiste) stelling dat de rechtbank bevoegd was over dit geschil te oordelen – over het vermoedelijke beloop van de vordering is vermeld, noch een zakelijk overzicht is gegeven van de inhoud en het verdere verloop van de onderhandelingen over de (mogelijke) vordering in de afgelopen jaren. Voorts heeft [X] zijn precieze en deels van het verzoekschrift afwijkende stellingen omtrent de feitelijke toedracht van het ongeval pas ter zitting ingenomen. Verder is niet toegelicht waarom zijn (arbeidstherapeutische) werkzaamheden bij zijn toenmalige werkgever al binnen twee jaar na het ongeval zijn beëindigd wegens algehele arbeidsongeschiktheid, die kennelijk tot op heden, zes jaar na het ongeval, voortduurt. Een dergelijke toelichting was des te meer geboden nu ook zijn eigen medisch adviseur heeft opgemerkt dat het door [X] ondervonden meniscusletsel in principe een goede prognose kent ten aanzien van beperkingen. Bij het verzoekschrift zijn de bevindingen van zijn medisch adviseur, die dateren van 13 januari 2008 en dus van ruimschoots vóór de datum van indiening daarvan, ook niet overgelegd. De door [X] in het verzoekschrift en nog ter zitting ingenomen stellingen zijn gelet op dit alles naar het oordeel van de rechtbank dan ook zodanig onvoldragen dat dit moet leiden tot de conclusie dat het verzoek in deze vorm onterecht is ingesteld. Nu de kosten van deze deelgeschilprocedure om deze reden niet voor vergoeding in aanmerking komen, kan begroting van deze kosten dan ook achterwege blijven.

4. De beslissing

De rechtbank

wijst de verzoeken af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey