Rb: benadeelde kan aanvullende schadevergoeding vorderen na toewijzing lager bedrag in strafzaak

Samenvatting:

Mishandeling. Door politierechter is € 1.229,38 toegekend aan benadeelde voor materiële en immateriële schade aan het slachtoffer. Zij vindt de toegekende vergoeding te laag en start een procedure bij de civiele rechter. De rechtbank leidt uit de formulering in het vonnis van de politierechter af dat de gehele destijds voorliggende vordering benadeelde partij in de strafzaak is toegewezen. Dit sluit echter niet uit dat de benadeelde, in een latere civielrechtelijke procedure een vergoeding kan vorderen van aanvullende schade. Gedaagde moest er dan ook rekening mee houden dat [eiseres] een in later stadium, in een civielrechtelijke procedure, nog een aanvullende schadevergoeding van haar zou kunnen vorderen. De rechtbank bepaalt mondelinge behandeling t.a.v. schadeposten.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2021:1035&showbutton=true

ECLI:NL:RBNNE:2021:1035

Instantie

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak

31-03-2021

Datum publicatie

12-04-2021

Zaaknummer

C/18/198781 / HA ZA 20-99

Rechtsgebieden

Civiel recht

Strafrecht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Schadevergoedingsuitspraak

Op tegenspraak

Tussenuitspraak

Inhoudsindicatie

– Verdachte van mishandeling is door de politierechter veroordeeld tot betaling van vergoeding voor materiële en immateriële schade aan het slachtoffer.

– Slachtoffer vindt de toegekende vergoeding te laag en start een procedure bij de civiele rechter.

– Ontvankelijkheid van de nieuwe vordering.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaaknummer / rolnummer: C/18/198781 / HA ZA 20-99

Vonnis van 31 maart 2021

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 1],

eiseres, hierna te noemen: [eiseres],

advocaat: mr. W.G. ten Have te Winschoten,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2],

gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],

advocaat: mr. H.G.B. van der Wal te Winschoten.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 24 maart 2020;

de conclusie van antwoord;

de conclusie van repliek;

– de conclusie van dupliek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiseres], geboren op [geboortedatum eiseres], is op 28 februari 2015 in een café te Winschoten door [gedaagde] mishandeld. [gedaagde] heeft [eiseres] toen een glas in haar gezicht gedrukt. Het glas is daarbij kapot gegaan.

2.2.

[eiseres] heeft als gevolg van deze mishandeling letsel opgelopen, waarvoor zij kort daarna op de afdeling Spoedeisende Hulp van het Ommelander Ziekenhuis in Scheemda is behandeld. De dienstdoende arts heeft een snijwond in de hals van circa 4 cm, 15 oppervlakkige snijwondjes in het gezicht, enkele ontvellingen in de linker gezichtshelft, een kneuzing bij het linker jukbeen en een bloeduitstorting rond de linker oogkas geconstateerd. De snee in de hals is door de arts gehecht.

2.3.

[eiseres] heeft dezelfde dag nog bij de politie aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens zware mishandeling. Het Openbaar Ministerie heeft hierna strafvervolging tegen [gedaagde] ingesteld.

2.4.

Op 6 maart 2015 is [eiseres] voor controle gezien op de polikliniek van het ziekenhuis, waarbij de hechtingen zijn verwijderd. Bij het einde van de controle is [eiseres] uit het ziekenhuis ontslagen.

2.5.

[eiseres] heeft blijvend letsel aan de mishandeling overgehouden, in die zin dat zij nog steeds littekens in haar gezicht heeft.

2.6.

[eiseres] heeft op 20 mei 2015 haar huisarts, [huisarts] te [vestigingsplaats huisarts] (hierna te noemen: de huisarts), bezocht. Van dit gesprek heeft de huisarts een verslag opgesteld, waarin hij onder meer schrijft:

“Veel traumatische dingen in een hele korte tijd.

28 april heeft zij ruzie gekregen met een van meisje op school tijdens het uitgaan. Dit meisje heeft een glas in haar gezicht gedrukt. Veel verwondingen waarvan littekens in het gezicht duidelijk zichtbaar (ruzie ging over ex-vriend)

Sindsdien veel dromen, bang om naar school te gaan, concentratie problemen, veel lichamelijk klachten zoals hartkloppingen, zweten trillen. Durft ook niet goed meer op straat te gaan. Gaat met mensen op straat die zij kent. Is bang. Als ze op straat is is heel alert en achterdochtig. Sindsdien ervaart ze weinig plezier.

(…)

5 mei naar bevrijdingsfestival in Groningen met een aantal vrienden.

Een van deze vrienden heeft iets in haar drankje gedaan en heeft haar seksueel misbruikt. Heeft van dat misbruik foto’s op internet geplaatst.

Nu is helemaal mis. Ze wil niet meer leven. Geen concreet plan. Weet niet goed hoe ze verder moet.

Huilen, stressen. Verdrietig. Concentratie problemen, slapen gaat moeilijk. (…)”

2.7.

Op 10 juni 2015 is de strafzaak tegen [gedaagde] door de politierechter van deze rechtbank behandeld. [eiseres] heeft in deze strafzaak een vordering benadeelde partij ingediend, waarbij zij zowel vergoeding van materiële als immateriële schade heeft gevorderd. Hiertoe heeft [eiseres] een standaard voegingsformulier ingevuld en ingediend bij het Openbaar Ministerie.

2.8.

De politierechter heeft in haar vonnis bewezenverklaard dat sprake is van een poging tot zware mishandeling en [gedaagde] daarom veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren. De politierechter heeft de schadevordering van [eiseres] als benadeelde partij toegewezen, in die zin dat [gedaagde] is veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.229,38, bestaande uit € 29,38 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade. Ook heeft de politierechter bepaald dat [gedaagde] van haar schadevergoedingsplicht jegens [eiseres] is bevrijd voor zover zij voldoet aan haar verplichting tot vergoeding van deze schade.

2.9.

Tegen dit vonnis van de politierechter is geen hoger beroep ingesteld, waarmee het vonnis onherroepelijk is geworden.

2.10.

[eiseres] heeft op 4 februari 2019 haar huisarts bezocht in verband met klachten van psychische aard. Ook van dit gesprek heeft de huisarts een verslag opgesteld, waarin hij onder meer schrijft:

“Klachten zijn:

Wisselende stemming, onzeker, snel boos, kort lontje. Slapen gaat moeizaam, eten wisselend, concentratie minimaal. Snel afgeleid. Onderneemt weinig. Is angstig, kruipt in haar schulp.

Deze symptomen zijn passend bij somberheid/depressie maar gezien haar verhaal zou het goed passen bij een PTSS.

Het trauma (herbelevingen) zijn vooral de gebeurtenis rondom de situatie dat er glas in haar gezicht is gedrukt en waar zij nog dagelijks mee geconfronteerd wordt.

Op dit moment lukt het haar niet om voorledig te werken. Blijft zij thuis en ontloopt zij uitjes. Hierdoor staat relatie onder druk.

Om bovenstaande redenen verwijs ik client naar een EMDR therapeut.”

2.11.

Op 11 februari 2019 heeft de deurwaarder aan [gedaagde] een brief van de advocaat van [eiseres] d.d. 31 januari 2019 betekend, waarin [gedaagde] aansprakelijk wordt gesteld voor de materiële en immateriële schade van [eiseres] naast de reeds door de politierechter toegewezen schadevergoeding.

2.12.

[eiseres] heeft zich in verband met de littekens in haar gezicht in 2019 bij het Ommelander Ziekenhuis gemeld. Op 3 juli 2019 is zij gezien op de afdeling Plastische Chirurgie. De dienstdoende plastisch chirurg heeft hypertrofische littekens in nek/kin vastgesteld. Er is een injectie met kenacort gegeven, met een controleafspraak over acht weken. Op 26 september 2019 is [eiseres] wederom gezien op de afdeling Plastische Chirurgie van het ziekenhuis, waarbij [eiseres] heeft aangegeven dat zij een littekencorrectie wenst. Er is een afspraak gemaakt voor een operatie op 1 november 2019. Tot dusver heeft deze operatie nog niet plaatsgevonden.

2.13.

[eiseres] heeft op 19 juli en 27 september 2019 intakegesprekken bij Basis GGZ Lentis (hierna: Lentis) gehad in verband met psychische klachten. Naar aanleiding hiervan heeft Lentis de advocaat van [eiseres] bij brief van 10 december 2019 geschreven:

“(…) Tijdens de intake werden depressieve klachten en een posttraumatische stressstoornis geconstateerd. Mevrouw geeft aan ingrijpende gebeurtenissen te hebben meegemaakt, zowel in het recente als in het verre verleden. Mevrouw werkt sinds maart 2019 niet meer.

In de behandeling wordt in eerste instantie door middel van EMDR gewerkt aan het verwerken van de ingrijpende gebeurtenissen in het recente verleden. De andere klachten zullen worden behandeld middels cognitieve gedragstherapie. (…)”

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 31.062,82 aan materiële en immateriële schadevergoeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.

[eiseres] legt, samengevat weergegeven, het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld door haar te mishandelen, ten gevolge waarvan [eiseres] schade heeft geleden die [gedaagde] – als aansprakelijke partij – moet vergoeden. De door de strafrechter in 2015 toegekende vergoeding voor materiële en immateriële schade doet geen recht aan de daadwerkelijk door [eiseres] geleden schade. Daarom moet [gedaagde] thans aanvullende bedragen ter zake van smartengeld en diverse materiële schadeposten aan [eiseres] betalen.

3.3.

Het gaat daarbij om de volgende schadeposten:

Overige materiële schade € 78,34

Medische kosten € 1.323,86

Reiskosten € 225,00

Verlies zelfwerkzaamheid € 1.168,00

Studievertraging € 16.100,00

Huishoudelijke hulp € 897,00

Verlies verdienvermogen € 7.300,00

Smartengeld € 5.200,00

—————

Subtotaal € 32.292,20

Betaald € 1.229,38

—————

Totale schade € 31.062,82.

3.4.

[gedaagde] voert verweer.

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Het door [gedaagde] gepleegde strafbare feit staat in deze procedure vast

4.1.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een onherroepelijk (“in kracht van gewijsde gegaan”) en op tegenspraak gewezen vonnis van de strafrechter waarbij deze bewezen heeft verklaard dat iemand een strafbaar feit heeft begaan, dwingend bewijs van dat feit oplevert in een (latere) civielrechtelijke procedure. Dit betekent dat de civiele rechter de inhoud van dit strafvonnis – behoudens tegenbewijs – als waar moet aannemen.

4.2.

Het vonnis van de politierechter van 10 juni 2015, waarbij bewezen is verklaard dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [eiseres], is onherroepelijk geworden, nu hiertegen geen hoger beroep is ingesteld.

Dit vonnis levert daarmee dwingend bewijs van het bewezenverklaarde (strafbare) feit op in deze civielrechtelijke procedure, zodat de rechtbank, behoudens tegenbewijs, de inhoud van het vonnis als waar moet aannemen. Het leveren van tegenbewijs op dit punt is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, omdat [gedaagde] de mishandeling van [eiseres] niet heeft betwist en zij geen aanbod gedaan om enig tegenbewijs te leveren.

4.3.

Zodoende staat naar het oordeel van de rechtbank in deze civielrechtelijke procedure vast dat [gedaagde] een poging tot zware mishandeling van [eiseres] heeft begaan.

[gedaagde] heeft onrechtmatig tegenover [eiseres] gehandeld

4.4.

Op grond van artikel 6:162 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die aan hem kan worden toegerekend, verplicht om de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden. Als onrechtmatige daad wordt onder andere aangemerkt een inbreuk op een recht van een ander, een handelen/nalaten in strijd met een wettelijke plicht, of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (lid 2). Een onrechtmatige daad kan onder meer aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld (lid 3). Voor aansprakelijkheid op grond van dit wetsartikel moet aldus voldaan zijn aan de volgende eisen: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.

4.5.

De rechtbank overweegt dat de door [gedaagde] begane poging tot zware mishandeling van [eiseres] een onrechtmatige daad als hiervoor bedoeld oplevert. Met haar handelen heeft [gedaagde] immers inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [eiseres]. Dit handelen kan haar ook worden toegerekend.

Aldus is [gedaagde] gehouden om de ten gevolge van dit onrechtmatig handelen voor [eiseres] veroorzaakte schade aan haar te vergoeden.

Ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering

4.6.

Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de door [eiseres] genoemde schadeposten, moet eerst nog de vraag naar haar ontvankelijkheid worden beantwoord. [gedaagde] heeft namelijk als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eiseres] ná de toekenning van materiële en immateriële schadevergoeding door de politierechter, wier vonnis onherroepelijk is geworden, niet nog eens in een (latere) civielrechtelijke procedure, aanvullende schadevergoeding kan vorderen en daarom niet-ontvankelijk in haar huidige vorderingen moet worden verklaard.

[eiseres] betwist dit, stellende dat zij in de procedure bij de politierechter haar recht op het vorderen van aanvullende schadevergoeding uitdrukkelijk heeft voorbehouden en dat zij pas na het vonnis van de politierechter met haar volledige materiële en immateriële schade bekend is geworden.

4.7.

De rechtbank hanteert bij de beoordeling van dit ontvankelijkheidsverweer de volgende uitgangspunten.1

4.7.1.

Op grond van artikel 51f lid 1 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de benadeelde partij in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die hij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Op deze vordering is het materiële burgerlijke recht van toepassing. Zowel materiële als immateriële schade kan in het strafproces voor vergoeding in aanmerking komen.

4.7.2.

In artikel 51g lid 1 Sv is onder meer bepaald dat de officier van justitie het slachtoffer bij de mededeling dat hij tot vervolging van de verdachte over gaat, een formulier voor voeging geeft. De voeging zelf gebeurt voor de aanvang van de terechtzitting door de indiening van een (standaard) formulier tot voeging bij de officier van justitie. Op dit formulier moeten de inhoud van de vordering en de gronden waarop deze berust worden vermeld.

4.7.3.

De strafrechter beslist op grond van artikel 335 Sv in samenhang met artikel 361 lid 1 Sv in beginsel tegelijk met de uitspraak in de strafzaak ook op de vordering van de benadeelde partij. Uit artikel 361 lid 3 Sv volgt dat, indien de strafrechter oordeelt dat de vordering of een deel daarvan een onevenredige belasting legt op het strafproces, de benadeelde in zijn vordering of een deel daarvan niet ontvankelijk wordt verklaard. Indien dat gebeurt, betekent dat dat de benadeelde het niet-ontvankelijk verklaarde deel van zijn vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.

4.7.4.

Aan een onherroepelijk geworden uitspraak van de strafrechter komt in een civielrechtelijke procedure gezag van gewijsde toe op de voet van artikel 236 lid 1 Rv, voor zover daarin de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) is toe- of afgewezen.2

Dit houdt in dat de beslissingen in die uitspraak voor partijen bindend zijn en dat in latere procedures tussen dezelfde partijen onbetwistbaar vastligt wat de rechter omtrent de rechtsbetrekking tussen deze partijen in dat vonnis heeft beslist. Het gezag van gewijsde is niet beperkt tot het dictum van de beslissing in de eerste procedure maar zich strekt zich ook uit tot de dragende overwegingen daarvan.

4.8.

Deze uitgangspunten betekenen naar het oordeel van de rechtbank voor het voorliggende geschil het volgende.

4.9.

De rechtbank leidt uit de formulering van de beslissing in de aantekening mondeling vonnis van de politierechter af dat de gehele destijds voorliggende vordering benadeelde partij van [eiseres], in totaal € 1.229,38, in de strafzaak is toegewezen. Er wordt immers in dit vonnis geen gedeelte van de gevorderde schadevergoeding afgewezen.

4.10.

Het vonnis van de politierechter is onherroepelijk geworden. Aan deze uitspraak komt in deze civielrechtelijke procedure dan ook gezag van gewijsde toe voor wat betreft de toen toegewezen (bedragen aan) materiële en immateriële schadevergoeding en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de politierechter.

4.11.

Het voorgaande sluit echter niet uit dat de benadeelde, [eiseres], in een latere civielrechtelijke procedure een vergoeding kan vorderen van aanvullende schade, dus schade die niet reeds in de strafrechtelijke procedure is gevorderd en beoordeeld. Het is de rechtbank overigens bekend dat op de voegingsformulieren voor benadeelde partijen in strafzaken al geruime tijd een standaardformulering staat in de trant van “dat voor overige c.q. andere schade alle rechten worden voorbehouden”, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat de benadeelde zich het recht voorbehoudt om niet op het voegingsformulier genoemde schade later nog te vorderen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook ten tijde van de strafzaak tegen [gedaagde] in 2015 het geval was. [gedaagde] moest er dan ook rekening mee houden dat [eiseres] een in later stadium, in een civielrechtelijke procedure, nog een aanvullende schadevergoeding van haar zou kunnen vorderen. Overigens is, anders dan [gedaagde] aanvoert, niet gebleken dat [eiseres] voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak al met haar volledige, in deze procedure opgevoerde, schade bekend was.

4.12.

Tegen deze achtergrond staat naar het oordeel van de rechtbank voor [eiseres] de weg naar de civiele rechter derhalve open indien zij meent dat de destijds door de politierechter toegekende schadevergoeding ontoereikend is. Dit laat onverlet dat de eerder toegekende schadevergoeding uiteraard wel moet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag in hoeverre er nog recht op aanvullende schadevergoeding bestaat, waarover hierna onder r.o. 4.16. meer. De procedures bij de politierechter en de civiele rechter mogen elkaar immers niet (inhoudelijk) overlappen vanwege het gezag van gewijsde van de uitspraak van de politierechter.

4.13.

Het door [gedaagde] opgeworpen (algemene) ontvankelijkheidsverweer moet dan ook worden verworpen.

Inhoudelijke beoordeling schadeposten

4.14.

Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door [eiseres] opgevoerde (nadere) schadeposten in verband met het onrechtmatig handelen van [gedaagde].

4.15.

De rechtbank zal eerst een mondelinge behandeling bepalen om deze schadeposten met partijen te bespreken en om te bezien of een minnelijke regeling van het geschil mogelijk is.

4.16.

Om een volledig beeld van het geschil te krijgen, acht de rechtbank het van belang dat [eiseres] een afschrift van het destijds in de strafzaak door haar ingediende voegingsformulier benadeelde partij met (eventuele) onderliggende stukken, alsmede een afschrift van het proces-verbaal van de zitting bij de politierechter voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding brengt. Deze stukken kan zij – naar de rechtbank aanneemt – bij het Openbaar Ministerie en/of de afdeling strafrecht van deze rechtbank opvragen. De rechtbank zal [eiseres] daarom opdragen om genoemd(e) stuk(ken) bij akte te overleggen. Deze stukken kunnen vervolgens op de zitting in het debat worden betrokken.

4.17.

Verder acht de rechtbank het gewenst dat [eiseres] in verband met de opgevoerde kosten van plastische chirurgie voorafgaand aan de mondelinge behandeling meer informatie in het geding brengt ter onderbouwing van haar stelling dat deze kosten niet via haar zorgverzekering vergoed zullen worden. Uit de op dit moment voorhanden zijnde (zeer summiere) stukken op dit punt kan niet worden afgeleid dat deze kosten (uiteindelijk) voor rekening van [eiseres] zullen komen.

4.18.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

BESLISSING

De rechtbank:

5.1.

bepaalt een mondelinge behandeling van de zaak voor het verstrekken van nadere inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling, op de terechtzitting van

  1. M. Griffioen in het gerechtsgebouw te Groningen aan het Guyotplein 1, op een door de rechtbank vast te stellen dag en tijdstip;

5.2.

bepaalt dat partijen, bijgestaan door hun advocaten, dan in persoon aanwezig moeten zijn;

5.3.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 april 2021 voor het opgeven van de verhinderdata van partijen en hun advocaten in een periode van vier maanden vanaf die datum, waarna dag en tijdstip van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald;

5.4.

bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank dag en tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen;

5.5.

bepaalt dat na de vaststelling van dag en tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd;

5.6.

wijst partijen er op dat voor de zitting ongeveer twee uur zal worden uitgetrokken;

5.7.

bepaalt dat [eiseres] uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling de hiervoor onder 4.16. en 4.17. genoemde stukken bij akte in het geding zal brengen;

5.8.

bepaalt dat partijen overige stukken die zij nog van belang achten ook uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de wederpartij moeten toezenden;

5.9.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.

MP (614)

1 Zie ook Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.

2 zie ook Hoge Raad 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2654.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey