Hof: wegbeheerder niet aansprakelijk voor val over hoogteverschil 3 cm bij parkeerhaven

Samenvatting:

Benadeelde is gevallen over een hoogteverschil van 3 cm bij een parkeerhaven en stelt de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk. Het hof oordeelt, met verwijzing naar HR 17 december 2010, dat een oneffenheid van 3 cm aan de rand van een parkeerhaven niet zodanig groot is dat sprake is van een gebrek in de weg waarvoor de Gemeente aansprakelijk dient te worden gehouden. Voetgangers dienen bij het gebruik van het trottoir rekening te houden met hoogte verschillen tussen het trottoir en de parkeerhaven.

LJN: BX0387, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch , HD 200.068.716  

 

Datum uitspraak: 03-07-2012

Datum publicatie: 06-07-2012

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: aansprakelijkheid als wegbeheerder. . . . . .

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

 

 

 

 

 

Uitspraak

 

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.068.716

arrest van de vierde kamer van 3 juli 2012

in de zaak van

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellante,

advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,

tegen:

GEMEENTE EINDHOVEN,

gevestigd te Eindhoven,

geïntimeerde,

advocaat: mr. M.A. Bosman,

op het bij exploot van dagvaarding van 14 juni 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank

‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 12 mei 2010 tussen appellante – [appellante] – als eiseres en geïntimeerde – Gemeente – als gedaagde.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 193037/ HA ZA 09-1094)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het vonnis van 22 juli 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast.

        

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, gevorderd:

toewijzing alsnog van de vorderingen van [appellante] zoals in eerste aanleg ingesteld, met kostenveroordeling van de Gemeente in beide instanties.

2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente de grieven bestreden.

2.3. [appellante] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en partijen hebben uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

4.1.1.Op 29 augustus 2007 is [appellante] op het [plein] te [plaatsnaam] ten val gekomen. Zij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, bestaande uit drie dubbele enkelbreuken aan de linkervoet en een breuk aan de rechtervoet. [appellante] is vanaf 29 augustus tot en met 7 september 2007 opgenomen geweest in het ziekenhuis. Haar beide voeten zijn tot aan de knieën in het gips gezet.

4.1.2. Ten tijde van de val was de weekmarkt op het [plein] in volle gang. Tevens waren er fietsen op het trottoir geplaatst. [appellante] wilde tussen de parkeerhaven en de geparkeerde fietsen door naar de markt lopen toen zij viel.

4.1.3.Bij brief van 1 oktober 2007 heeft de advocaat van [appellante] de Gemeente aansprakelijk gesteld.

4.1.4.Bij brief van 7 januari 2008 heeft OVO, Onderlinge Verzekeringen Overheid, de aansprakelijkheid van de Gemeente afgewezen.

4.2.1.Bij exploot van 6 mei 2009 heeft [appellante] de Gemeente gedagvaard en gevorderd:

– een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:174 BW en aansprakelijk is voor de hierdoor door [appellante] geleden materiële en immateriële schade en dat de Gemeente deze schade volledig aan [appellante] dient te vergoeden, met wettelijke rente;

– veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, met rente; en

– veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.

4.2.2.Aan haar vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat zij lopende over de stoep, aan de rand van een parkeerhaven, over een stoeprand welke drie centimeter uitstak ten opzichte van de stoeptegels is gestruikeld, waardoor zij ten val is gekomen en ernstig letsel heeft opgelopen. Volgens [appellante] is de Gemeente als wegbeheerder aansprakelijk voor de dientengevolge door haar geleden schade, nu de staat van onderhoud van het trottoir en stoeprand ver beneden het niveau ligt dat voor een weg, als waar het om gaat, van het Gemeente kan worden verwacht.

4.2.3.De rechtbank heeft, veronderstellenderwijs uitgaande van het door de Gemeente betwiste feit dat [appellante] over de oneffenheid is gevallen, de vordering van [appellante] afgewezen. Volgens de rechtbank stond als onvoldoende weersproken vast dat de stoeprand waarover [appellante] stelde te zijn gestruikeld, een zichtbare oneffenheid van maximaal drie centimeter hoog betrof en is een oneffenheid van maximaal drie centimeter, aan de rand van een parkeerhaven niet van een zodanige aard of omvang, dat van de Gemeente gevergd kon worden dat zij deze oneffenheid direct zou weghalen, omdat de weg ter plaatse anders niet in een goede staat van onderhoud zou verkeren. Een normaal gebruik van een plek als de onderhavige levert niet een dermate groot gevaar voor voetgangers op dat de Gemeente voor een daardoor ontstaan ongeval op grond van onrechtmatig handelen of nalaten aansprakelijk zou zijn. Dit geldt volgens de rechtbank eens te meer bij een onoverzichtelijke situatie als in het onderhavige geval, waar in de buurt van de oneffenheid veel fietsen op het trottoir geplaatst waren, de weekmarkt in volle gang was, veel mensen op de been waren en ook in de directe nabijheid van de oneffenheid marktkramen geplaatst waren. [appellante] had onder die omstandigheden extra voorzichtig moeten zijn.

4.3.1.In hoger beroep heeft [appellante] in grief 1 aangevoerd dat de rechtbank van twee onjuiste veronderstellingen is uitgegaan.

De eerste onjuiste veronderstelling is dat [appellante] zou hebben erkend dat de zichtbare oneffenheid van de stoeprand maximaal 3 cm hoog was. [appellante] stelt ter comparitie te hebben betoogd dat van 3 cm – en niet maximaal 3 centimeter – kan worden uitgegaan, terwijl zij ook heeft aangeboden te bewijzen dat het een verhoging van 3 cm betrof.

De tweede onjuiste veronderstelling is dat de Gemeente het [plein] in 2007 zou hebben gerenoveerd. [appellante] stelt dat de renovatie niet had plaatsgevonden ten tijde van het haar overkomen ongeval.

4.4.1.Ten aanzien van de eerste veronderstelling geldt dat de rechtbank met r.o. 4.9. heeft geoordeeld dat [appellante] de betwisting door de Gemeente dat de trottoirband een oneffenheid van 3 cm betrof slechts heeft weersproken door verwijzing naar de brief d.d. 7 januari 2008 van Onderlinge Verzekeringen Overheid waarin de volgende passage is opgenomen:

“De gemeente heeft ons aan de hand van de informatie van haar gebiedsbeheerder meegedeeld, dat er ter zake de desbetreffende trottoirband ten opzichte van het trottoir sprake is een hoogteverschil van maximaal 3 centimeter.”

4.4.2.Waar de Gemeente spreekt over een hoogte verschil van “maximaal” 3 cm kan het gebruik van het woord “maximaal” zijn ingegeven door het (op de overgelegde foto’s ook zichtbare) feit dat het hoogteverschil tussen de trottoirtegels en de trottoirrand niet overal even hoog is, maar verloopt van omstreeks 1 cm tot “enkele” centimeters, doch tevens zijn ingegeven door de CROW-richtlijnen waarop de Gemeente zich in eerste aanleg heeft beroepen en welke in zouden houden dat zolang een hoogteverschil niet meer dan 3 cm bedraagt, dat hoogteverschil aanvaardbaar zou zijn.

Wat hiervan zij: uit de stelling van [appellante], dat zij op het trottoir liep toen zij struikelde (en dus niet op het verlaagde deel van de bestrating liep en vervolgens struikelde over de, zoals gebruikelijk, omhoogstekende trottoirrand) in combinatie met de door haar overgelegde foto’s blijkt dat haar standpunt inhoudt, ten eerste, dat zij is gestruikeld bij het uiteinde van de trottoirrand welke de afscheiding tussen het trottoir en de laatste parkeerhaven markeerde, en ten tweede, dat op die plaats het hoogteverschil 3 cm (en niet: maximaal 3 cm) bedroeg. Dat laatste is door de Gemeente wel betwist, maar die betwisting is onvoldoende gemotiveerd. In de eerste plaats blijkt uit de foto’s dat dit hoogteverschil heel goed 3 cm kan bedragen (dit kan worden afgeleid uit vergelijking met de breedte van de trottoirtegel, welke naar algemeen bekend is een vierkant met gelijke zijden van 30 cm betreft) en in de tweede plaats is het trottoir eind 2007, dus na de aansprakelijkstelling van 1 oktober 2007, vanwege de Gemeente gerenoveerd. Enerzijds betekent dit dat de Gemeente vóór die renovatie in het licht van dit reeds bestaande geschil het hoogteverschil exact had kunnen opmeten, anderzijds betekent dit dat als gevolg van de handeling van de Gemeente dat hoogteverschil thans niet meer kan worden opgemeten. Dat komt voor risico van de Gemeente. Het hof gaat er dus vanuit dat het hoogteverschil op de door [appellante] aangeduide plaats feitelijk 3 cm bedroeg.

Overigens staat daarmee nog niet vast dat [appellante] op die plaats is gevallen en over dan wel als gevolg van die oneffenheid is gestruikeld. Als vast komt te staan dat sprake is van een gebrek in de zin van artikel 6:174 BW, dient [appellante] nog aannemelijk te maken dat zij daadwerkelijk door die oneffenheid is gevallen.

4.4.3.Het betoog van [appellante] ten aanzien van een tweede onjuiste veronderstelling berust op een onjuiste lezing van het vonnis. De rechtbank is er niet van uitgegaan dat de renovatie van het plein reeds ten tijde van de val van [appellante] was gerealiseerd.

4.4.4. Grief 1 is dus deels gegrond; of en in hoeverre dat tot vernietiging van het vonnis leidt komt verderop aan de orde.

4.4.5.Met grief 2 richt [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake was van een gebrekkige weg als bedoeld in artikel 6:174 BW.

4.4.6.Het hof begrijpt de stellingen van [appellante] aldus, dat er mede gezien de onoverzichtelijke situatie, omdat er veel fietsen op het trottoir stonden, marktkramen in de directe nabijheid van de oneffenheid stonden en veel mensen op de been waren, sprake was van een gebrekkige weg.

Voorts betoogt [appellante] dat gezien de aard van de bestemming van het plein, het plein werd regelmatig gebruikt ten behoeve van de markt, sprake was van een gebrekkige toestand.

De Gemeente zou de gevaarzetting gezien haar renovatieplannen ook hebben erkend.

4.4.7.De Gemeente heeft aangevoerd dat de oneffenheid duidelijk zichtbaar was en gelegen aan de rand van een parkeerhaven. Bij de normaal in acht te nemen oplettendheid en voorzichtigheid had [appellante] het ongeval kunnen en moeten voorkomen.

Het feit dat de situatie door de markt en de fietsen onoverzichtelijk was maakt het opstal niet gebrekkig.

Voorts heeft de Gemeente aangevoerd dat de renovatie, die al gepland stond voordat [appellante] ten val kwam, eind 2007 daadwerkelijk is uitgevoerd niets met de val van [appellante] noch met de oneffenheid waarover zij stelt ten val te zijn gekomen te maken heeft en uit de renovatie niet de conclusie kan worden getrokken dat de Gemeente daarmee erkent dat het plein gebrekkig of gevaar zettend was. De renovatie is verricht om te voorkomen dat het plein op enig moment onder een aanvaardbaar niveau zou dalen.

4.4.8.Tussen partijen is niet in geschil dat de grondslag voor aansprakelijkheid van de Gemeente is gelegen in haar hoedanigheid van wegbeheerder. De Gemeente dient er voor te zorgen dat de openbare weg, waaronder het [plein], in goede staat van onderhoud verkeert. Dat wil zeggen niet beneden het niveau dat voor dit soort weg van de Gemeente kan worden geëist.

Bij de beantwoording van de vraag of de openbare weg voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijkerwijs en redelijkerwijs te vergen zijn [HR 17 december 2010, LJN: BN6236].

4.4.9.Zoals hiervoor is overwogen, moet er in het onderhavige geval vanuit worden gegaan dat het hoogteverschil op de door [appellante] aangeduide plaats feitelijk 3 cm bedroeg. Een oneffenheid van 3 cm aan de rand van een parkeerhaven is naar het oordeel van het hof niet zodanig groot te achten dat sprake is van een gebrek in de weg waarvoor de Gemeente aansprakelijk dient te worden gehouden.

Voetgangers dienen bij het gebruik van het trottoir aan de rand van een parkeerhaven rekening te houden met hoogte verschillen tussen het trottoir en de parkeerhaven. Bij normaal te betrachten oplettendheid is de kans dat een oneffenheid als de onderhavige – mede gezien dat het een feit van algemene bekendheid is dat trottoirs oneffenheden vertonen – over het hoofd wordt gezien klein te achten.

Dit is niet anders wanneer de directe nabijheid van de oneffenheid mede bestemd is voor de markt, terwijl de omstandigheid dat er fietsen en/of marktkramen in de nabijheid van de oneffenheid stonden niet maakt dat het trottoir gebrekkig was.

4.4.10.De omstandigheid dat de Gemeente reeds voor het ongeval dat aan [appellante] is overkomen plannen voor renovatie van het [plein] had, kan in het licht van het verweer van de Gemeente dat zij de renovatie wenselijk achtte ten einde te voorkomen dat het onderhoudsniveau van het plein beneden een aanvaardbaar niveau zou dalen, nu voldoende concrete onderbouwing ontbreekt, niet tot de conclusie leiden dat de Gemeente heeft erkend dat de situatie ter plaatse een gevaar opleverde in de zin van artikel 6:174 BW.

4.4.11.Gezien het voorgaande faalt grief 2.

4.4.12.In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat grief 1 niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis, ook al is deze deels gegrond. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen.

5. De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 12 mei 2010 voorzover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;

veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 314,00 aan verschotten en op € 894,00 aan salaris advocaat;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, H.A.W. Vermeulen en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juli 2012.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey