Hof: dochtermaatschappijen op polis holding niet verzekerd

Samenvatting:

Dat de holding de exploitatie van koelhuizen beëindigde duidt op zichzelf geenszins op een aan de verzekeraar kenbare bedoeling om ook de activiteiten van haar dochtermaatschappijen te verzekeren.
Er waren geen omstandigheden waardoor verzekeraar ervan had dienen uit te gaan dat de werkzaamheden van de holding feitelijk werden verricht door haar dochtervennootschappen.
Niet is gebleken dat verzekeraar zich zodanig heeft gedragen dat de verzekeringnemer daaruit mocht begrijpen dat ook dochterondernemingen als verzekerden golden. Dat verzekeraar de premie heeft berekend op basis van de jaarlijks verstrekte omzetcijfers van alle vennootschappen is onvoldoende, nu niet is komen vast te staan dat de holding deze omzetcijfers per (dochter)maatschappij aan verzekeraar heeft verstrekt. Evenmin is komen vast te staan dat het verzekeraar duidelijk was dat de opgegeven loonsom geen betrekking had op de holding maar op de dochter. Niet van belang is dat verzekeraar zich na het ongeval er niet tegen verzette om ook voor de dochters dekking te verlenen zonder premieverhoging.

Datum publicatie: 19-07-2013
Zaaknummer: 200.087.914-01
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Aansprakelijkheidsverzekering. Alleen de Holding kan aan de polis rechten ontlenen. Aan verzekeraar niet duidelijk dat ook activiteiten van dochtermaatschappijen verzekerd zouden moeten worden. Verzekeraar heeft zich niet zodanig gedragen dat de Holding heeft mogen begrijpen dat ook de dochtermaatschappijen volgens de verzekeraar als verzekeringnemer hadden te gelden.


Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.087.914/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 352801 / HA ZA 09-3967
Arrest d.d. 9 april 2013

in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid […] B.V.,
hierna te noemen: [X Holding],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid […] B.V.,
hierna te noemen: [X Diensten],
beide gevestigd te [vestigingsplaats],
beide hierna gezamenlijk te noemen: [X],
advocaat: mr. L.J. van Langevelde te Bergen op Zoom,

tegen

de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Aegon,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Fledderus te ‘s-Gravenhage.

Het geding
Bij exploot van 4 maart 2011 is [X] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 december 2010 dat de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen heeft gewezen. [X] heeft bij memorie van grieven (met producties) tegen dit vonnis grieven aangevoerd die Aegon bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Vervolgens heeft [X] een akte uitlating producties genomen, waarna Aegon een antwoordakte heeft genomen. Tot slot hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep
1. In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. [X Holding] is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap […] (hierna: [Y B.V.]). [Y B.V.] is bestuurder en enig aandeelhouder van [X Diensten]. [bestuurder X Holding] is bestuurder van [X Holding].
b. Tussen [X Holding], [Y B.V.] en [X Diensten] enerzijds en Aegon anderzijds bestond sinds 2001 een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen. Deze verzekering was oorspronkelijk tussen [bestuurder X Holding] en Aegon afgesloten.
c. [Y B.V.] is eigenaar van loodsen te [plaats] (hierna: de loodsen). [X Diensten] heeft in opdracht van [Y B.V.] – in ieder geval – twee loodsen aan derden verhuurd.
d. De met Aegon gesloten aansprakelijkheidsverzekering is met ingang van 1 januari 2006 aangepast. In de gewijzigde polis werd als verzekeringnemer "Holding […] B.V." vermeld en als verzekerd risico de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer in de hoedanigheid van "eigenaar/exploitant van een uitzendbureau, tevens verhuur van onroerend goed".
e. Op 17 november 2007 is in twee loodsen van [Y B.V.] brand uitgebroken waarin zich zaken van huurders van deze loodsen bevonden. Deze huurders hebben [X Diensten] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van de brand hadden geleden.
f. Aegon heeft geweigerd dekking onder de polis te verlenen.

2. In dit geding gaat het om de vraag of schade als gevolg van de brand in de loodsen op 17 november 2007 onder de dekking van de polis valt.

3. Tussen partijen staat vast dat [Y B.V.] eigenaar is van de loodsen en dat [X Diensten] in opdracht van [Y B.V.] deze loodsen heeft verhuurd. Voorts staat vast dat Aegon op verzoek van [X] per 1 januari 2006 de aansprakelijkheid van [X Holding] in haar hoedanigheid van eigenaar/exploitant van een uitzendbureau, tevens verhuur van onroerend goed, heeft verzekerd. [X] bestrijdt het standpunt van Aegon dat alleen [X Holding] als verzekeringnemer rechten aan de polis kan ontlenen en dat zich ten aanzien van [X Holding] geen verzekerd evenement heeft voorgedaan. Voorts betwist [X] dat de in geding zijnde schade is geleden door opslagactiviteiten van [X Diensten] en derhalve in een andere hoedanigheid dan de hoedanigheid waarvoor [X] (Holding) per
1 januari 2006 was verzekerd.

4. Het hof overweegt als volgt. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [bestuurder X Holding] verklaard dat hij in het kader van een door hem gedreven groothandel de loodsen of althans één van de loodsen als koelcellen had verhuurd aan boeren die daar hun aardappels opsloegen. In 2005 heeft [bestuurder X Holding] volgens zijn verklaring deze groothandel in poot- en consumptieaardappelen beëindigd. Daarna werden de koelcellen in één van de loodsen als opslagruimte aan particulieren verhuurd en de andere loods werd als opslagruimte voor boten verhuurd. De omstandigheid dat na de wijziging per 1 januari 2006 van de verzekerde hoedanigheid alleen [X Holding] als verzekeringnemer op de polis werd vermeld, acht [X] niet van beslissende betekenis, daar een redelijke uitleg van de polis tot de conclusie moet leiden dat de verzekering (mede) het belang van haar dochter- c.q. werkmaatschappijen dekt, ook gelet op het feit dat [X Holding] de overeenkomst met Aegon is aangegaan, terwijl [X Holding] niet zelf eigenaar van de loodsen was of als verhuurder is opgetreden. Het was derhalve, zo stelt [X], duidelijk dat het de bedoeling van [X Holding] was dat ook [Y B.V.] en [X Diensten] verzekeringnemer zouden zijn van de onderhavige aansprakelijkheidsverzekering dan wel als zodanig hadden te gelden.

5. Gelet op deze stellingen, lag het op de weg van [X] om feiten en omstandigheden te stellen die, mits bewezen, kunnen leiden tot de conclusie dat zij redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat Aegon bekend was of kon zijn met de bedoeling van [X] om per 1 januari 2006 onder dezelfde polis naast activiteiten van [X Holding] ook de onderhavige activiteiten van haar dochtermaatschappen [Y B.V.] en [X] als "[X] Groep" te doen verzekeren.

6. Anders dan [X] stelt, acht het hof daarbij niet beslissend of de daadwerkelijk verrichte activiteiten moeten worden geduid als het voeren van een opslagbedrijf, waarbij goederen voor derden worden opgeslagen en beheerd, dan wel als verhuur van (opslag)ruime aan derden. De aard van het risico waarvoor Aegon op grond van de polis dekking bood bepaalt of schade in een concreet geval door de verzekering wordt gedekt.

7. De omstandigheid dat aan het verzoek van [X] de verzekerde hoedanigheid per 1 januari 2006 te wijzigen, het beëindigen van de exploitatie van koelhuizen en het voeren van een groothandel in poot- en consumptieaardappelen ten grondslag lag, duidt op zichzelf geenszins op een aan Aegon kenbare bedoeling van [X Holding] om evenals voorheen ook de activiteiten van haar dochtermaatschappijen te verzekeren, maar nu op basis van verhuur van opslagruimte door of namens deze dochtermaatschappijen. [X] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat een dergelijke bedoeling van [X Holding] voor Aegon voldoende kenbaar was. Het hof passeert het betoog van [X] dat Aegon ervan had dienen uit te gaan dat de werkzaamheden van [X Holding] feitelijk werden verricht door haar dochtervennootschappen, omdat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat een holding dochtervennootschappen onder zich heeft en een holding geen andere werkzaamheden dan beheersactiviteiten verricht. Het gaat niet om de vraag of een holding al dan niet activiteiten pleegt te verrichten, maar op de informatie die [X] – door middel van een zelfstandig tussenpersoon – aan Aegon heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat Aegon daarop niet heeft mogen afgaan. Het hof laat dan nog daar dat niet gebleken is dat Aegon wist of kon weten dat niet [X Holding] de loodsen verhuurde, maar [X Diensten] in opdracht van [Y B.V.].

8. Evenmin is gebleken dat Aegon zich zodanig heeft gedragen dat [X] daaruit heeft mogen begrijpen dat volgens Aegon ook [X Diensten] en [Y B.V.] als verzekeringnemer hadden te gelden. De omstandigheid dat Aegon de premie heeft berekend op basis van de jaarlijks verstrekte omzetcijfers van alle vennootschappen, waaronder [X Diensten] als feitelijk verhuurder, is onvoldoende, nu niet is komen vast te staan dat [X] deze omzetcijfers per (dochter)maatschappij aan Aegon heeft verstrekt. Gelet op het verweer van Aegon op dit punt, is evenmin komen vast te staan dat het Aegon duidelijk was of kon zijn dat de door [X] opgegeven loonsom – door middel van naverrekeningsformulieren – geen betrekking had op [X Holding] maar op de activiteiten van [X Diensten] en [Y B.V.]. Dit blijkt in ieder geval niet uit het door Aegon overgelegde formulier en dit volgt evenmin uit de stelling van [X] dat de premie steeds werd berekend aan de hand van de loonsom van de "[X] Groep". Hetgeen Aegon na het intreden van het risico wist of kon weten, is, anders dan [X] betoogt, niet beslissend.

9. [X] beroept zich er voorts op dat Aegon zich niet tegen het verlenen van dekking van aansprakelijkheid van de dochtermaatschappijen van [X Holding] op de overeengekomen voorwaarden zou hebben verzet. Het hof passeert deze stelling. Anders dan [X] stelt, volgt uit het feit dat Aegon op verzoek van (de tussenpersoon van) [X] in 2009 [X Diensten] en [Y B.V.] zonder premieverhoging als verzekeringnemer op de polis heeft bijgeschreven niet zonder meer dat Aegon daarmee ook per 1 januari 2006 de activiteiten van [X Diensten] en [Y B.V.] als verhuurder respectievelijk eigenaar van opslagruimte aan particulieren en van opslag van boten zou hebben verzekerd. Nu Aegon heeft aangevoerd dat in 2009 niet de hoedanigheid van [X Diensten] of [Y B.V.] als verhuurder van opslagruimten aan derden is verzekerd en [X] op dit punt alleen heeft gesteld dat op 18 februari 2009 de premie ongewijzigd is gebleven, heeft [X] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat Aegon per 1 januari 2006 geen redenen zou hebben gehad zich tegen het verlenen van dekking op de met [X Holding] overeengekomen voorwaarden te verzetten. Dit betekent dat het hof niet tot het oordeel kan komen dat het vermelden van [X Diensten] en [Y B.V.] op de polis per 1 januari 2006 enkel een formaliteit zou zijn geweest. Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat er, zoals Aegon betoogt en [X] betwist, geen sprake is van een verzekerd evenement.

10. Voor zover [X] na het ontstaan van schade door de brand op 17 november 2007 heeft moeten vaststellen dat per 1 januari 2006 niet het risico was verzekerd dat zij had willen verzekeren, kan het hof niet tot de conclusie komen dat dit is veroorzaakt door een omstandigheid die voor rekening of risico van Aegon komt. Anders dan [X] stelt – zoals althans het hof de stelling van [X] op dit punt begrijpt – heeft [X] niet mogen verwachten dat Aegon aan de hand van de uittreksels uit het handelsregister zou hebben gecontroleerd of [X Holding] blijkens dit handelsregister al dan niet personeel in dienst had. Aegon mocht afgaan op de informatie die [X] – door middel van een zelfstandig tussenpersoon – aan Aegon heeft verstrekt, nu niet gebleken is dat zich bepaalde onduidelijkheden voordeden waaromtrent Aegon als redelijk handelende verzekeraar nadere informatie had behoren in te winnen. Dit betekent dat het hof eveneens voorbijgaat aan de stelling van [X] dat Aegon bij deze tussenpersoon navraag had moeten doen over de aard van het gebruik van de onderhavige opslagruimten.

11. Beslissend is evenmin of [X] jarenlang premie heeft betaald wegens een risico dat – naar zij achteraf moet vaststellen – niet heeft bestaan doordat [X Holding] zelf geen activiteiten heeft verricht. Gesteld noch gebleken is immers dat dit aan Aegon is te wijten of voor haar rekening moet komen. Dit betekent dat aan de vraag of Aegon al dan niet daadwerkelijk risico heeft gelopen reeds hierom geen betekenis kan toekomen in het kader van het beroep van [X] op artikel 6:248 lid 2 BW. Ook het hof kan derhalve niet tot het oordeel komen dat weigering van dekking door Aegon naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en komt op dit punt niet tot een andere conclusie dan de rechtbank.

12. De grieven 2 tot en met 4 falen, zodat ook grief 5 faalt. Grief 1 kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [X], nu dit niet is toegesneden op stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in de kosten in hoger beroep aan de zijde van Aegon, te vermeerderen met een bedrag van € 131,= wegens nakosten, zoals door Aegon gevorderd.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 december 2010;

veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op € 649,= aan vast recht, € 894,= aan salaris advocaat en € 131,= wegens nakosten.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, E.M. Hofkes en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey