Hof: instelling voor geestelijke gezondheidszorg niet aansprakelijk voor suïcide

Samenvatting:

Medische aansprakelijkheid instelling voor geestelijke gezondheidszorg; postnatale depressie. Het hof oordeelt dat geen sprake is van schending van de zorgplicht ex art. 7:453 BW door niet te besluiten tot opname na eerdere suïcidepoging. Er is onvoldoende gesteld voor het oordeel dat het onderzoek door de artsen inadequaat is geweest en zij de ernst van de situatie niet hebben onderkend. Dit geldt eveneens voor de stelling dat onzorgvuldig is gehandeld door de volgende dag geen huisbezoek af te leggen. Geen aanleiding voor benoeming deskundige.

ECLI:NL:GHAMS:2020:1354

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak

12-05-2020

Datum publicatie

09-06-2020

Zaaknummer

200.244.928/01

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Hoger beroep

Inhoudsindicatie

Medische aansprakelijkheid instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Geen schending zorgplicht ex art. 7:453 BW door niet te besluiten tot opname na eerdere suïcidepoging. Onvoldoende gesteld voor het oordeel dat het onderzoek door de artsen inadequaat is geweest en zij de ernst van de situatie niet hebben onderkend. Dit geldt eveneens voor de stelling dat onzorgvuldig is gehandeld door de volgende dag geen huisbezoek af te leggen. Geen aanleiding voor benoeming deskundige.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.244.928/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/626673 / HA ZA 17-353

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 mei 2020

inzake

1 [X] ,

wonend te [woonplaats] ,

  1. [appellante sub 2],

wonend te [woonplaats] ,

appellanten,

advocaat: mr. C.W.I. van Vlokhoven te Tilburg,

tegen:

1 STICHTING ARKIN,

gevestigd te Amsterdam,

  1. STICHTING GGZ INGEEST,

wonend te Amsterdam,

  1. [geïntimeerde sub 3],

wonend te [woonplaats]

  1. [geïntimeerde sub 4],

wonend te [woonplaats] ,

  1. [geïntimeerde sub 5],

wonend te [woonplaats] ,

  1. [geïntimeerde sub 6],

wonend te [woonplaats]

  1. [geïntimeerde sub 7],

wonend te [woonplaats] , [land]

geïntimeerden,

advocaat: mr. N. Dekker te Arnhem.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] c.s. (afzonderlijk [X] en [appellante sub 2] ) en Arkin c.s. (afzonderlijk Arkin, GGZ InGeest, [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 7] ) genoemd. Arkin en GGZ inGeest zullen gezamenlijk worden aangeduid als de stichtingen en geïntimeerden sub 3 tot en met 7 als de artsen.

[X] c.s. zijn bij dagvaarding van 16 juli 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, van 18 april 2018, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen [X] c.s. als eisers en Arkin c.s. als gedaagden (ECLI:NL:RBAMS:2018:2543).

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

– memorie van grieven;

– memorie van antwoord, met producties.

Op 2 december 2019 heeft in deze zaak een comparitie plaatsgevonden waarin partijen, vergezeld van hun hiervoor genoemde raadslieden – die daartoe schriftelijke aantekeningen hebben overgelegd – zijn verschenen en het hof inlichtingen hebben verschaft. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met rente en veroordeling van Arkin c.s. tot terugbetaling van al hetgeen [X] c.s. naar aanleiding van het vonnis aan Arkin c.s. hebben voldaan en met veroordeling van Arkin c.s. in de proceskosten in beide instanties. Ter comparitie hebben [X] c.s. hun vorderingen op de artsen ingetrokken, zodat slechts resteren hun vorderingen op de stichtingen.

Arkin c.s hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [X] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen nadat arrest is gewezen en met nakosten.

Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 18 april 2018 onder 2.1 tot en met 2.18 een aantal feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep als zodanig niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.2.

De stichtingen zijn instellingen die zich richten op de geestelijke gezondheidszorg in de regio Amsterdam en samenwerken onder de naam Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam (hierna: SPA). SPA is een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid voor spoedeisende psychiatrische zorg. De stichtingen dragen zorg voor de fysieke bemanning van het crisisteam van SPA (hierna: het crisisteam) dat bij meldingen buiten kantooruren in actie komt. Beide stichtingen beschikken daarnaast over een eigen Acuut Behandel Team (hierna: ABT).

2.3.

Bij een melding van mogelijke suïcide buiten kantooruren wordt door het crisisteam een suïcidebeoordeling gemaakt en beoordeeld of de patiënt via SPA moet worden opgenomen. Indien de betreffende patiënt niet wordt opgenomen, wordt door het crisisteam het beleid voor de korte termijn bepaald. Vervolgens wordt de patiënt de volgende ochtend overgedragen aan het ABT van één van de stichtingen en bespreekt het betreffende ABT de eventuele verdere behandeling met de patiënt.

2.4.

[X] en wijlen mevrouw [A] (hierna: [A] ), (destijds) beiden piloot, hebben in 2010 een affectieve relatie met elkaar gekregen. Vanaf 1 november 2011 zijn zij gaan samenwonen in een appartement in Amsterdam (hierna: de woning). Op [geboortedatum] 2012 is hun dochter [appellante sub 2] geboren.

2.5.

Op 27 december 2012 is [A] naar de huisarts gegaan voor een consult, omdat zij zich niet goed voelde en zich zorgen maakte over de toekomst. De huisarts heeft [A] hierop meegedeeld dat zij waarschijnlijk kampte met een postnatale depressie en heeft haar een dagelijks in te nemen dosis van 10 mg temazepam (een slaapmiddel) en 15 mg mirtazapine (een antidepressivum) voorgeschreven.

2.6.

[X] , die voor zijn werk als piloot vier dagen afwezig was, is op 1 januari 2013 weer thuisgekomen. Op donderdag 3 januari 2013 heeft hij [A] overgehaald opnieuw contact met de huisarts op te nemen, omdat haar situatie leek te zijn verslechterd en zij opnieuw slecht had geslapen. De huisarts heeft vervolgens telefonisch de dosis mirtazapine naar 30 mg verhoogd en zijn privételefoonnummer aan [A] verstrekt. Omdat het ’s avonds nog altijd niet beter leek te gaan met [A] , heeft [X] rond 18:30 uur geprobeerd om de huisarts op dat privénummer te bereiken. Omdat dit niet lukte, heeft [X] de huisartsenpost gebeld. [X] werd vervolgens meegedeeld dat hij door de dienstdoende huisarts zou worden teruggebeld.

2.7.

Toen [X] in afwachting van dat telefoontje naar beneden ging om hun dochter [appellante sub 2] te voeden, is [A] naar boven gegaan. Rond hetzelfde tijdstip kwam op verzoek van [X] een buurvrouw/vriendin van [X] (hierna: de vriendin) langs, die zelf ook een postnatale depressie had gehad. Omdat [A] boven was, is deze vriendin meteen doorgelopen naar boven. Zij trof [A] daar aan op de rand van het dakterras, aan de buitenkant van het hekje. De vriendin heeft hierop meteen [X] geroepen en samen hebben zij [A] teruggetrokken van de rand van het dakterras naar de veilige kant van het hekje.

2.8.

[X] heeft hierop alarmnummer 112 gebeld. De meldkamer heeft [X] doorverbonden met de huisartsenpost van het Lucas Andreas ziekenhuis. [X] en [A] zijn vervolgens bij die huisartsenpost langsgegaan, waarna de aldaar dienstdoende huisarts [A] heeft doorverwezen naar SPA.

2.9.

De dienstdoende huisarts van het Lucas Andreas ziekenhuis heeft vervolgens telefonisch bij SPA gemeld dat er een beoordeling van suïcidaliteit van [A] moest plaatsvinden. De telefonische melding, zoals die bij SPA binnenkwam en door SPA is genoteerd, vermeldt, onder meer, het volgende:

“ Reden van verwijzing gevaar voor zichzelf

(..)

IBS-verzoek nee

Aanmeldingsinformatie Patiënt is in augustus bevallen van een kindje. Het gaat sinds die tijd niet goed. Maar met de kerstdagen is het helemaal bergafwaarts gegaan. Heeft slaapproblemen, is aan een stuk door aan het tobben en zit apathisch op de bank. Zou vandaag naar het dak zijn gegaan met het idee eraf te springen. Partner heeft haar op andere gedachten weten te brengen. Is onder behandeling van de huisarts en krijgt Temazepam en Mirtazapine. Niet bekend welke dosering en hoe lang ze dit al gebruikt,. Maar in ieder geval heeft het geen effect.

Verwijzer wil een beoordeling van suïcidaliteit. Partner vindt dat patiënt moet worden opgenomen.”

2.10.

Na ontvangst van deze melding heeft SPA meteen contact opgenomen met [A] . Haar is toen eerst gevraagd of zij naar de onderzoekslocatie wilde komen, zodat zij meteen kon worden gezien door [geïntimeerde sub 4] , psychiater in dienst van GGZ InGeest, die tot 22:00 uur bij SPA aanwezig zou zijn en daarna als achterwacht (van het crisisteam) zou fungeren. Omdat [A] liet weten dit niet te willen, is in overleg met [A] en [X] besloten dat twee leden van het crisisteam van SPA, te weten [geïntimeerde sub 5] , destijds arts-assistent in dienst bij Arkin, en [geïntimeerde sub 7] , destijds arts-assistent in dienst bij GGZ InGeest, alsmede een coassistent, een huisbezoek bij [A] zouden afleggen en hun bevindingen aan [geïntimeerde sub 4] zouden terugkoppelen.

2.11.

[geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 7] en de coassistent troffen vervolgens in de woning [A] , [X] en de vriendin met [appellante sub 2] aan. Zij hebben daar geruime tijd met [A] gesproken, grotendeels in het bijzijn van [X] . Vervolgens hebben [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] (buiten de woning) hun bevindingen telefonisch met achterwacht [geïntimeerde sub 4] gedeeld en overleg met haar gevoerd. [geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 7] en [geïntimeerde sub 4] kwamen daarop tot de gezamenlijke conclusie dat er geen grond was voor een (gedwongen) opname van [A] .

2.12.

Nadat [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] deze conclusie aan [A] en [X] hadden meegedeeld, is in overleg met hen afgesproken dat [A] de nacht van 3 op 4 januari 2013 thuis zou doorbrengen en dat er de volgende dag door het ABT telefonisch contact met [A] zou worden opgenomen om te bespreken hoe de nacht was verlopen en of, en zo ja welke, nadere actie nodig zou zijn. Om ervoor te zorgen dat [A] die nacht goed zou slapen, hebben [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] in overleg met [geïntimeerde sub 4] de dosering temazepam verhoogd van 10 mg naar 20 mg. Voor het geval het na het vertrek van [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] niet goed zou gaan met [A] , hebben zij een spoedtelefoonnummer achtergelaten. [X] en [A] hebben het spoedtelefoonnummer niet gebeld.

2.13.

Op vrijdagochtend 4 januari 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen onder meer de artsen uit de nachtdienst, waaronder [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] , en de arts(en) van het ABT die op deze dag dienst had(den), waaronder [geïntimeerde sub 6] , die destijds als arts-assistent was gedetacheerd bij Arkin. Tijdens dit gesprek is ook [A] besproken en overgedragen aan het ABT van Arkin. Daarbij is [geïntimeerde sub 6] op de hoogte gesteld van de met [A] gemaakte afspraak dat zij die dag door het ABT zou worden gebeld om te bespreken hoe de nacht was verlopen en wat het eventuele vervolgtraject zou zijn.

2.14.

[geïntimeerde sub 6] heeft op 4 januari 2013 verschillende keren tevergeefs geprobeerd om [A] telefonisch te bereiken. Rond 16.00 uur heeft [geïntimeerde sub 6] [X] gebeld en bij hem naar [A] geïnformeerd. [X] heeft [geïntimeerde sub 6] in dit gesprek meegedeeld dat [A] op dat moment lag te slapen, dat zij ook die nacht goed leek te hebben geslapen, dat zij weer honger had (na een tijd niet te hebben gegeten), dat zij voornemens was om te gaan hardlopen en dat [X] inmiddels met de werkgever van [A] had gesproken. Hierop is met [X] afgesproken dat [A] op dinsdag 8 januari 2013 bij het ABT zou langskomen om te worden gezien door een psychiater van het ABT.

2.15.

In de avond van 4 januari 2013 is [A] gaan hardlopen. Na terugkeer is zij van het dakterras gesprongen en als gevolg daarvan overleden.

2.16.

Op 26 juni 2013 en 8 oktober 2013 hebben er nabesprekingen plaatsgevonden tussen [geïntimeerde sub 3] , psychiater en manager behandelzaken van SPA, in dienst van Arkin, een aantal van de artsen, [X] en familieleden van zowel [X] als [A] . Daarbij zijn de gebeurtenissen van 3 en 4 januari 2013 rondom het overlijden van [A] besproken.

2.17.

Arkin c.s. hebben de gang van zaken rond de suïcide van [A] voorgelegd aan de interne suïcidecommissie. Deze commissie, onder leiding van de geneesheer-directeur, heeft geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een meldingsplichtige calamiteit en dat moet worden uitgegaan van een impulsieve suïcidepoging op 3 januari 2013, waarna zich op 4 januari 2013 opnieuw een impulsieve suïcideactie van [A] heeft voorgedaan.

2.18.

Bij brief van 26 februari 2014 heeft (een kantoorgenoot van) de advocaat van [X] c.s., Arkin en de artsen, met uitzondering van [geïntimeerde sub 7] , namens [X] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die [X] c.s. hebben geleden als gevolg van het overlijden van [A] .

2.19.

Arkin c.s. hebben deze aansprakelijkheid betwist.

3 Beoordeling

3.1.

In deze procedure vorderen [X] c.s. dat voor recht zal worden verklaard dat (i) de stichtingen jegens [A] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en deswege jegens [X] c.s. schadeplichtig zijn geworden, (ii) de artsen jegens [A] onrechtmatig hebben gehandeld, dan wel toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en deswege jegens [X] c.s. schadeplichtig zijn geworden, en (iii) de stichtingen ook uit dien hoofde schadeplichtig zijn. Verder vorderen [X] c.s. (iv) dat Arkin c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot vergoeding van de door [X] c.s. geleden en nog te lijden schade, met veroordeling van Arkin c.s. in de proceskosten.

3.2.

De rechtbank heeft deze vorderingen van [X] c.s. afgewezen omdat, kort gezegd, niet kan worden geoordeeld dat de artsen hun zorgplicht hebben geschonden. [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] hebben de psychiatrische beoordeling van [A] conform de toepasselijke Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag (verder: de Richtlijn) uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [X] c.s. onvoldoende onderbouwd dat zij tot een andere beoordeling hadden moeten komen vanwege het feit dat door hen niet uitdrukkelijk is meegewogen dat [A] aan de buitenkant van het terrashekje had gestaan. Ook de stelling dat zij de bijwerkingen van de door [A] gebruikte medicatie onvoldoende bij de beoordeling hebben betrokken, is door de rechtbank verworpen. [A] gebruikte deze medicatie al langere tijd. Mede gelet op de dosering waren de risico’s op bijwerkingen niet zodanig dat dit hen tot een andere aanpak had moeten leiden. Op deze grond heeft de rechtbank ook verworpen het verwijt aan [geïntimeerde sub 4] dat zij onvoldoende heeft gewaarborgd dat [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] – als arts-assistenten – voldoende zouden doorvragen. Tevens faalt het verwijt aan [geïntimeerde sub 6] dat hij in strijd met de Richtlijn zou hebben gehandeld door te oordelen dat er geen noodzaak was [A] op 4 januari 2013 in persoon te bezoeken of te spreken. [geïntimeerde sub 6] heeft mogen afgaan op de overdrachtsinstructies en de informatie die [X] hem op 4 januari 2013 had verstrekt, zo oordeelt de rechtbank. Hetzelfde geldt voor [geïntimeerde sub 3] die wordt verweten andere artsen onvoldoende te hebben geïnstrueerd. Van enige zorgplichtschending is niet gebleken, aldus de rechtbank.

3.3.

Tegen deze oordelen komen [X] c.s. met 15 grieven op.

3.4.

Ter zitting hebben [X] c.s. hun vorderingen tegen de artsen ingetrokken onder handhaving van het tegen de artsen ingestelde hoger beroep. Nu zij niet langer een vordering op de artsen pretenderen, zijn [X] c.s. in hun hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is tegen deze artsen is gericht.

3.5.

Het standpunt van [X] c.s. (MvG onder 3.1) dat het hof, op grond van de devolutieve werking van het appel en/of het feit dat zij het geschil in volle omvang aan het hof willen voorleggen, gehouden is alle door [X] in eerste aanleg onbehandelde of verworpen stellingen te onderzoeken, wordt door het hof gepasseerd. Op grond van het grievenstelsel heeft het hof zich slechts te buigen over de grieven die in hoger beroep (als zodanig kenbaar) zijn aangevoerd. Slechts indien een of meer grieven gegrond zijn, dienen de stellingen en weren in eerste aanleg binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep te worden beoordeeld. Dat doet zich hier niet voor, zoals uit het volgende zal blijken.

3.6.

De grieven – die het hof gezamenlijk zal behandelen – nemen tot uitgangspunt dat [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] op 3 januari 2013 geen adequaat onderzoek hebben verricht en dat zij en [geïntimeerde sub 4] niet op grond van dat onderzoek hadden mogen concluderen dat het verantwoord was dat [A] die nacht thuis zou doorbrengen en dat de daaropvolgende dag de verdere voortgang zou worden besproken.

[geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 7] en [geïntimeerde sub 4] wisten weliswaar dat [A] naar het dakterras was gegaan met een suïcideneiging, maar zij waren niet ervan op de hoogte dat zij is aangetroffen aan de buitenkant van het hekje. Dit gebrek aan kennis is het gevolg van gebrekkige communicatie in en onvoldoende onderzoek door het crisisteam. [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] hebben zich onvoldoende gerealiseerd dat patiënten onder deze omstandigheden de neiging tot misleiding kunnen hebben. Dat gold in het bijzonder voor een intelligente patiënt als [A] . Daarbij moet worden bedacht dat aan het bekend worden van haar suïcideneiging grote consequenties voor haar als piloot zouden zijn verbonden. Mede tegen deze achtergrond hebben [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] het relaas van [A] onvoldoende bij [X] en de vriendin getoetst. Hierdoor bleef onder meer buiten beeld dat [A] , in de vier dagen dat [X] op reis was geweest, niet alléén voor haar kind had gezorgd en is buiten beeld gebleven dat haar vader, broer en een van haar zussen in de voorgaande jaren waren verongelukt. Voorts hebben [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] zich onvoldoende gerealiseerd dat [A] als gevolg van de medicatie de borstvoeding meteen had moeten stoppen met grote hormonale consequenties als gevolg. Ook bleef buiten beeld dat zich binnen de familie aan moeders kant twee zelfdodingen hadden voorgedaan en dat [A] aan anorexia had geleden. In het verlengde hiervan treft [geïntimeerde sub 4] hetzelfde verwijt.

De diagnose ‘depressief, eenmalig en matig ernstig’ – zo al juist, roept de vraag op waarom zo laks is gereageerd, zeker nu de voorgeschreven medicijnen suïcidale neigingen als bijwerking kunnen hebben. Onder deze omstandigheden was monitoring geboden en kon het crisisteam niet ervan afzien om [A] nog eens te zien, aldus samengevat [X] c.s. met een verwijzing naar de Richtlijn.

3.7.

De artsen voeren als verweer aan dat zij wel degelijk de ernst van de situatie hebben onderkend. Een suïcidebeoordeling is vooral erop gericht het toestandsbeeld vast te stellen; daarbij wordt beoordeeld hoe iemand in het contact is, of er psychotische kenmerken aanwezig zijn, of er een stabiele thuissituatie is en wordt doorgevraagd over een eventuele psychiatrische voorgeschiedenis. Blijkens het bezoekverslag is ook ter sprake geweest dat de vader, broer en zus op verschillende momenten zijn verongelukt.

[geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 7] en [geïntimeerde sub 4] waren ervan op de hoogte dat [A] naar het dak was gegaan met het idee eraf te springen. [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] hebben navraag naar de doodswens gedaan; zij hebben gevraagd waarom [A] van het dak wilde springen. Omdat zij ermee rekening hielden dat [A] niet de waarheid sprak, hebben zij doorgevraagd over de discrepantie tussen de aanmelding en het verhaal van [A] ; daarop antwoordde [A] onder meer dat ze bang was om opgenomen te worden, dat zij dat absoluut niet wilde, maar geen doodswens (meer) had en dat zij wilde leven voor haar man en kind. Het verhaal hebben zij getoetst bij [X] die actief bij het gesprek betrokken was. Volgens de artsen staat daarmee niet vast dat [A] bagatelliseerde; het komt in de praktijk geregeld voor dat mensen in een heel kort moment denken dat de dood een oplossing is, terwijl ze daarvoor en daarna helemaal niet aan suïcide denken. Het contact met [A] werd steeds gemakkelijker en zij maakte zelfs een grapje. Ze kon goed onder woorden brengen hoe zij zich voelde.

Uiteindelijk hebben [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] na ruggenspraak met [geïntimeerde sub 4] ervoor gekozen om [A] niet met spoed te laten opnemen. Daarbij hebben zij meegewogen dat [A] niet wilde worden opgenomen. Nu [A] geen psychotische kenmerken vertoonde die een beslissing tot gedwongen opname had kunnen ondersteunen, werd niet voldaan aan de criteria voor inbewaringstelling (IBS) in de Wet Bopz. Bovendien is bekend dat een opname het suïciderisico ook kan vergroten. Voorts hebben zij meegewogen dat [X] inmiddels weer terug was en stabiliteit kon bieden, terwijl een goede nachtrust het eerste doel van de behandeling moest zijn. Wel hebben [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] een spoed-telefoonnummer achtergelaten en is afgesproken dat de volgende dag contact zou worden opgenomen. Aldus hebben [geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 7] en [geïntimeerde sub 4] , gehandeld conform de Richtlijn, zo voeren zij samengevat als hun verweer aan.

3.8.

Het hof stelt voorop dat ter beantwoording van de vraag of de artsen de zorg van een goed hulpverlener in acht hebben genomen, moet worden beoordeeld of zij de zorgvuldigheid hebben betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend specialist mag worden verwacht. Daarbij merkt het hof op dat een protocol voor een medische behandeling een richtlijn geeft die beginsel in acht moet worden genomen, maar waarvan soms kan en in bepaalde gevallen ook moet worden afgeweken, waarbij als maatstaf heeft te gelden dat aan de patiënt de zorg behoort te worden verleend die in de omstandigheden van het geval van een redelijk bekwaam arts mag worden verlangd. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de feiten en omstandigheden waarmee de artsen op dat moment bekend waren en bekend mochten worden geacht. Om te voorkomen dat het oordeel wordt beïnvloed door ‘wijsheid achteraf’, mag het feit dat [A] op 4 januari 2013 suïcide heeft gepleegd, geen rol spelen bij de beoordeling van het handelen van de artsen vóór de suïcide.

3.9.

In het licht van het uitvoerig onderbouwde verweer is het hof van oordeel dat het onderzoek op 3 januari 2013 niet inadequaat is geweest. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de getroffen maatregelen – het geven van extra medicatie om een goede nachtrust te bewerkstelligen, het achterlaten van een telefoonnummer voor spoedgevallen en de afspraak om de volgende dag de voortgang te bespreken – in de gegeven omstandigheden als voldoende zorgvuldig kunnen worden aangemerkt. Tot die omstandigheden behoorden onder meer het feit dat [A] mentaal bereikbaar en niet psychotisch was, dat het gebrek aan goede nachtrust een belangrijke rol in de problemen van [A] speelde, alsook dat er sprake was van een veilige thuissituatie waarin [A] niet – nadat zij dat gedurende enige dagen zonder partner was geweest – alleen zou zijn. Daarbij klemt in het bijzonder dat [X] c.s. tegenover het door Arkin c.s. gevoerde verweer niet onderbouwd stellen dat en waarom de Richtlijn in dit geval desondanks meebracht dat de betrokken artsen op 3 januari 2013 hadden moeten besluiten tot de ingrijpende maatregel van een gedwongen opname.

3.10.

[X] c.s. verwijten de artsen in het bijzonder dat zij als gevolg van onvoldoende onderzoek niet hebben onderkend dat [A] over het hekje van het dakterras was geklommen. Daardoor hebben zij de ernst van de situatie onvoldoende ingeschat. [X] c.s. onderbouwen evenwel niet welk voorschrift van de Richtlijn daarmee is geschonden. Evenmin onderbouwen zij dat anderszins onzorgvuldig is gehandeld. De enkele stelling dat dit feit bekend had kunnen worden door meer uitvoerig met de vriendin te spreken volstaat niet, te minder nu [X] aan het gesprek heeft deelgenomen. [X] c.s. onderbouwen niet dat gedwongen opname op grond van de Richtlijn of anderszins wél geïndiceerd was indien was vastgesteld dat [A] aan de buitenkant van het hekje had gestaan. Arkin c.s. hebben uitvoerig toegelicht dat de Richtlijn wel degelijk is nageleefd, dat alle relevante factoren in de overwegingen zijn betrokken en dat het feit dat [A] aan de buitenkant van het hekje had gestaan in de geschetste omstandigheden niet tot een andere zienswijze (gedwongen opname) had moeten leiden. Zij hebben daarbij onder meer aan gevoerd dat een gedwongen opname een ultimum remedium is waartoe slechts toevlucht kan worden genomen indien is voldaan aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid. Tegenover die verweren hebben [X] c.s. onvoldoende gesteld dat [A] ten onrechte niet gedwongen is opgenomen.

3.11.

Weliswaar valt niet uit de sluiten dat [A] haar toestand heeft gebagatelliseerd, de betrokken artsen treft hiervan geen verwijt. Zij hebben dit risico onderkend, en hebben deze mogelijkheid getoetst door door te vragen naar de doodswens, door het verhaal van [A] bij [X] te toetsen en door [A] tijdens het gesprek te observeren. Op grond van het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] ook op dit punt onzorgvuldig hebben gehandeld.

3.12.

Dat de medicatie van [A] inadequaat is geweest, hebben [X] c.s. onvoldoende onderbouwd in het licht van het gegeven dat [A] de voorgeschreven medicijnen al twee jaar op voorschrift van de huisarts gebruikte en gelet op het verweer dat de dosering ook na verhoging niet te hoog was.

3.13.

Naar het oordeel van het hof hebben [X] c.s. hun stelling dat [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] de Richtlijn niet (voldoende) in acht hebben genomen gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd. De stelling (grief 1) dat het duidelijk was [X] ervan overtuigd was dat [A] moest worden opgenomen, maakt dat niet anders. Daargelaten of dat het geval was, deze stelling kan geen beslissend gewicht in de schaal leggen. Uit het verweer blijkt allerminst dat, zoals [X] c.s. in grief 2 stellen, de artsen de ernst van de situatie hebben onderschat. Al in de telefonische melding bij het SPA bleek dat [A] naar het dakterras was gegaan met het idee eraf te springen en dat haar partner haar op andere gedachten had gebracht. Naar aanleiding van deze melding hebben [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 7] het huisbezoek gebracht. Uit hun handelwijze valt op geen enkele wijze af te leiden dat de melding onvoldoende ernstig is genomen. Er is dan ook geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige op dit punt.

Ook verwerpt het hof het betoog van [X] c.s. dat de rechtbank [X] met haar oordeel verantwoordelijk zou hebben gemaakt voor de gemaakte keuzes. De (impliciete) aanname dat iemand moet hebben gefaald omdat [A] zichzelf van het leven heeft beroofd, doet geen recht aan het gegeven dat menselijke gedragingen zich nu eenmaal niet met zekerheid laten voorspellen. Suïcide kan ook plaatsvinden in situaties waarin iedereen het beste met de betrokkene voorheeft en zich naar beste vermogen inspant om betrokkene bij te staan en suïcide te voorkomen.

3.14.

De verwijten van [X] c.s. zien ook op 4 januari 2013 en houden samengevat het volgende in. Anders dan afgesproken, werd [A] niet gezien, maar volstond het crisisteam met een telefoongesprek. Bovendien had [geïntimeerde sub 6] een plotselinge opleving niet positief mogen duiden. Het is immers een bekend verschijnsel dat een plotselinge opleving een indicatie voor dreigende suïcide is. [geïntimeerde sub 6] , die zijn specialisatie-opleiding nog niet had afgerond, mocht deze beslissing bovendien niet zonder een supervisor nemen.

3.15.

Deze klachten treffen evenmin doel. Zij berusten op het standpunt dat de telefonische mededelingen van [X] op 4 januari – [A] had goed geslapen, had weer honger en was gaan hardlopen – [geïntimeerde sub 6] tot een andere keuze hadden moeten bewegen. Het hof onderschrijft dit niet. Ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de plotselinge opleving inderdaad een aankondiging voor suïcide moet zijn geweest, laat dat onverlet dat het hier niet ging om een onverwachte of bijzondere verbetering van de toestand van [A] , maar juist een beoogde en voorziene verbetering als gevolg van (onder meer) een goede nachtrust in aanwezigheid van haar partner. [X] c.s. hebben onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld waarom [geïntimeerde sub 6] in het licht van die beoogde en voorziene verbetering niet – na hierover te hebben gesproken met [X] – heeft kunnen besluiten dat [A] na het weekend op 8 januari 2013 door (een psychiater van) het ABT zou worden gezien. Met de ontwikkelingen op 4 januari bestond geen acute aanleiding om [A] nog op dezelfde dag te zien, ook niet indien met [X] c.s. moet worden aangenomen dat zij nog wel een huisbezoek op 4 januari hadden verwacht. Dat diezelfde dag een fatale afloop heeft gekend, doet hieraan gelet op het voorgaande niet af.

3.16.

Ook falen de grieven die zijn gegrond op de stelling dat met de vaststelling dat [geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 7] en [geïntimeerde sub 6] geen verwijt valt te maken, nog niet is gegeven dat ook [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 3] geen verwijt treft omdat zij eindverantwoordelijk zijn voor de behandeling en de gemaakte keuzes. Het hof verwerpt de stelling van [X] c.s. dat [A] niet naar de regelen der kunst is behandeld. Daarmee valt ook [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 3] geen verwijt te maken van enige zorgplichtschending. De andersluidende zienswijze van [X] c.s. is hier kennelijk opnieuw gebaseerd op de door het hof verworpen aanname dat er verkeerde beslissingen zouden zijn genomen.

3.17.

[X] c.s. hebben weliswaar in algemene termen bewijs van hun stellingen aangeboden, maar nu zij geen specifiek bewijs van concrete stellingen hebben aangeboden, zal dit door het hof worden gepasseerd. Voor het benoemen van een deskundige ziet het hof gelet op het voorgaande geen aanleiding.

3.18.

Het voorgaande brengt mee dat de grieven van [X] c.s. falen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4 Beslissing

Het hof:

verklaart [X] c.s. niet-ontvankelijk in het hoger beroep dat is gericht tegen tegen [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] , [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 7] ;

bekrachtigt het vonnis van 18 april 2018;

veroordeelt [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Arkin c.s. begroot op € 726,- aan verschotten, € 3.222,- voor salaris advocaat, en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, J.M. de Jongh en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.

  • Jurisprudentie

  • ECLI:NL:GHAMS:2020:1354
  • Bron: Hof Amsterdam
  • folder Hof Amsterdam

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey