Rb, deelgeschil: militair invaliditeitspensioen mag worden verrekend met schadevergoeding

Samenvatting:

Benadeelde, beroepsmilitair, loopt bij arbeidsongeval rugletsel op. Benadeelde vraagt verklaring voor recht dat het militair invaliditeitspensioen dat hij van het ABP ontvangt niet voor verrekening met zijn schade wegens verlies aan verdienvermogen in aanmerking komt (art 6: 100 BW; HR 1 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7808)). De rechtbank overweegt dat verrekening aan de orde kan zijn wanneer de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de wederpartij aansprakelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering als een uitkering krachtens een schadeverzekering dient te worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat het militair invaliditeitspensioen in beginsel met de schade verrekend mag worden. De rechtbank ziet geen grond om een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt te rechtvaardigen. 2. Kosten deelgeschil: € 3.130,-.

ECLI:NL:RBDHA:2014:421

Instantie

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak

08-01-2014

Datum publicatie

10-02-2014

Zaaknummer

C-09-450807 – HA RK 13-466

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Letselschade. Deelgeschil. Artikel 6:100 BW. Verrekening van militair invaliditeitspensioen met te vergoeden schade. Begroting van en veroordeling in kosten deelgeschil.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rekestnummer: C/09/450807 / HA RK 13-466

Beschikking van 8 januari 2014

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

advocaat: mr. I.E. Hilhorst te Alphen aan den Rijn,

tegen

1. de besloten vennootschap

faber celbeton b.v.,

gevestigd en kantoorhoudende te Zoeterwoude,

2. de naamloze vennootschap

ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Apeldoorn,

verweersters,

advocaat: mr. J. Schep te Amersfoort.

Partijen zullen hierna [verzoeker], Faber en Achmea worden genoemd. Faber en Achmea zullen gezamenlijk worden aangeduid als verweersters.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 16 september 2013, met producties;

– het op 22 november 2013 ter griffie ingekomen verweerschrift, met producties.

1.2.

Op 27 november 2013 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. Hilhorst voornoemd, alsmede mr. Schep voornoemd namens verweersters.

1.3.

Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2 De feiten

2.1.

Op 7 oktober 2004 is [verzoeker] – voorheen beroepsmilitair – tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, op dat moment in dienst van Faber, een ongeval overkomen. [verzoeker] is van 4,5 meter hoog van een ladder in een bouwput gevallen, waarbij hij op zijn rug terecht is gekomen. Als gevolg hiervan heeft [verzoeker] letsel opgelopen en schade geleden.

2.2.

De aansprakelijkheid van Faber voor de gevolgen van het onder 2.1. genoemde ongeval is door de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van Faber – voorheen N.V. Interpolis Schade, thans Achmea – volledig en onvoorwaardelijk erkend.

2.3.

Het ABP heeft [verzoeker] bij brief van 28 april 2008 bericht dat aan hem een militair invaliditeitspensioen wordt toegekend vanaf 19 september 2006. Deze beslissing is gebaseerd op het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. Het pensioen bedroeg aanvankelijk – uitgaande van een mate van invaliditeit voor het militaire dienstverband van 50% – € 10.684,08 bruto per jaar. De mate van invaliditeit is inmiddels, na een herkeuring, vastgesteld op 25%, zodat het invaliditeitspensioen nog € 5.342,04 bruto per jaar bedraagt.

2.4.

In het kader van de schaderegeling heeft een neurochirurgische expertise plaatsgevonden. In het door neurochirurg dr. J.H. van de Berge opgestelde rapport van

30 mei 2008 is, voor zover hier van belang, opgenomen:

“Zo kan hij al niet gebruik maken van het openbaar vervoer, omdat het afleggen van verre loopafstanden hem onmogelijk is geworden. Ook was hij een intensief sportbeoefenaar en heeft hij dit, overigens al direct na het ongeval van 07-10-2004, nimmer meer kunnen uitoefenen en last but not least de daarvoor benodigde operaties hebben hem wel verbeterd qua beenlast, maar hebben zodanige problemen bij hem geschapen dat gevreesd moet worden dat hij nimmer meer enige reële constructieve buitenarbeid als werk zal kunnen doen. Hij is mijns inziens terecht inmiddels 80-100% WHO afgekeurd.”

2.5.

Voorts heeft een psychiatrische expertise plaatsgevonden. In haar rapport van

15 september 2011 heeft psychiater drs. J. Groenendijk onder meer het volgende vermeld:

“Mijns inziens is hij in algehele zin nog beperkt in het concentreren en verdelen van de aandacht en het herinneren. Verder zijn er beperkingen op het gebied van sociaal functioneren. Hij is beperkt in het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens, het omgaan met conflicten en ten tijde van angst overdag het samenwerken. Verder is betrokkene zeer gebaat bij structuur en regelmaat, niet alleen vanuit zijn karakter, maar zeker vanuit het hoge angstniveau veroorzaakt door de depressie en de PTSS. Daarom is hij beperkt ten aanzien van de werktijden en is het onverstandig om hem buiten reguliere tijden te laten functioneren.”

2.6.

Op 2 april 2012 is namens [verzoeker] een schadestaat opgesteld, welke sluit op een bedrag van € 503.174,76.

2.7.

Achmea heeft tot en met december 2012 voorschotten aan [verzoeker] voldaan tot een totaalbedrag van € 50.000,–. Daarnaast is een bedrag aan buitengerechtelijke kosten voldaan van circa € 30.000,–.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank – na wijziging van zijn verzoek ter zitting – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv:

1. te bepalen dat het militair invaliditeitspensioen dat [verzoeker] van het ABP ontvangt niet voor verrekening met zijn schade wegens verlies aan verdienvermogen in aanmerking komt;

2. de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te begroten op een bedrag van € 2.856,–, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, en Achmea te veroordelen in die kosten.

3.2.

[verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende. In het kader van de vaststelling van de schadepost verlies aan verdienvermogen is tussen partijen met name in geschil of het militair invaliditeitspensioen dat hij van het ABP ontvangt al dan niet met de schade verrekend dient te worden. In zijn visie dient deze vraag negatief te worden beantwoord, omdat de uitkering haar grond vindt in gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden gedurende de periode dat hij als beroepsmilitair gestationeerd is geweest in Bosnië en dus niet in gebeurtenissen die verband houden met het hem overkomen bedrijfsongeval. Het invaliditeitspensioen heeft het karakter van een compensatie voor het feit dat hij – gezien de bij hem gediagnosticeerde posttraumatische stressstoornis – het militaire dienstverband niet langer kan uitoefenen. Gezien het voorgaande dient verrekening achterwege te blijven, aldus [verzoeker].

3.3.

Verweersters voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Behandeling in een deelgeschilprocedure

4.1.

In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.2.

Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

4.3.

Partijen zijn met elkaar in onderhandeling over de schadeomvang. Ten aanzien van diverse schadeposten bestaat nog verschil van mening. Dit geldt met name ten aanzien van de schadepost verlies aan verdienvermogen. Een belangrijk geschilpunt in dat verband betreft de vraag of het militair invaliditeitspensioen van [verzoeker] al dan niet voor verrekening met de schadevergoeding wegens verlies aan verdienvermogen in aanmerking komt. Op dit punt is duidelijk sprake van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. In de visie van [verzoeker] dient verrekening immers achterwege te blijven, terwijl Achmea zich uitdrukkelijk op het standpunt stelt dat het invaliditeitspensioen volledig verrekend dient te worden. Beide partijen hebben ter terechtzitting te kennen gegeven dat zij verwachten dat een rechterlijke uitspraak op dit punt hen in staat zal stellen om de onderhandelingen over de overige geschilpunten weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

4.4.

De rechtbank concludeert, gezien het voorgaande, dat het verzoek een materieelrechtelijk deelgeschil betreft waarvan de beëindiging een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek voldoet derhalve aan de in artikel 1019w Rv opgenomen criteria.

Inhoudelijke beoordeling

4.5.

Aan de orde is de vraag of de uitkering die [verzoeker] uit hoofde van het militair invaliditeitspensioen ontvangt al dan niet in mindering mag komen op de door Achmea namens Faber aan [verzoeker] te betalen schadevergoeding.

4.6.

De rechtbank stelt voorop dat, indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht (artikel 6:100 BW).

4.7.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7808) komt naar voren dat, indien sprake is van letselschade en het gaat om voordeel dat bestaat in een verzekeringsuitkering, verrekening in het algemeen aan de orde kan zijn wanneer de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de partij die zich op de voordeelstoerekening beroept, aansprakelijk is. Terughoudendheid dient te worden betracht in gevallen waarin schade is verzekerd, die rechtens of in de praktijk niet voor (volledige) vergoeding in aanmerking komt. Voorts volgt uit voornoemd arrest, voor zover hier van belang, dat indien de uitkering geschiedt ingevolge een schadeverzekering, verrekening in beginsel op haar plaats zal zijn, mits voldaan is aan de eis dat het om vergoeding van dezelfde schade gaat.

4.8.

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de uitkering van het ABP als een uitkering krachtens een schadeverzekering dient te worden beschouwd. Verweersters hebben bovendien niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken gesteld dat uit de opzet van de Veteranenwet (wet van 11 februari 2012) volgt dat het militair invaliditeitspensioen wordt gezien als een aanvulling op een uitkering als de WIA en dat deze uitkeringen in feite met elkaar gelijk worden gesteld. Op basis hiervan oordeelt de rechtbank dat de uitkering van [verzoeker] uit hoofde van het militair invaliditeitspensioen – evenals een WIA-uitkering – strekt tot vergoeding van inkomensschade ten gevolge van arbeidsongeschiktheid. (De verzekerde van) Achmea is op grond van artikel 7:658 BW juncto artikel 6:95 BW gehouden tot vergoeding van deze inkomensschade, zodat de uitkering strekt tot vergoeding van dezelfde schade als die waarvoor Faber aansprakelijk is. Derving van inkomen is bovendien schade die rechtens voor volledige vergoeding in aanmerking komt. Dat de uitkering (mede) strekt tot vergoeding van immateriële schade is niet gebleken. De schade bevat derhalve geen componenten die pleiten voor terughoudendheid in het kader van de verrekening. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het militair invaliditeitspensioen in beginsel met de schade verrekend mag worden.

4.9.

De rechtbank ziet in de specifieke omstandigheden van deze zaak geen grond om een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt te rechtvaardigen. In dit verband overweegt de rechtbank dat het invaliditeitspensioen weliswaar verband houdt met de in het verleden door [verzoeker] uitgeoefende militaire functie, maar uit de opgestelde medische rapporten komt naar voren dat niet alleen sprake is van arbeidsongeschiktheid voor het militaire dienstverband, maar ook van beperkingen voor “normale” functies (de rechtbank verwijst naar de rechtsoverwegingen 2.4. en 2.5.). De bestaande – fysieke en psychische – beperkingen zijn bovendien veroorzaakt, althans geluxeerd, door het bedrijfsongeval dat [verzoeker] op 7 oktober 2004 is overkomen. Gelet hierop is de rechtbank met verweersters van oordeel dat in dit geval voldoende grond voor verrekening bestaat.

4.10.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.11.

Ook als het verzoek wordt afgewezen dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.

4.12.

De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] zich in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de deelgeschillenrechter kon wenden en dat de uitkomst van deze procedure [verzoeker] niet op voorhand duidelijk had moeten zijn. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan het op dit punt primair door verweersters gevoerde verweer.

4.13.

Mr. Hilhorst heeft aanspraak gemaakt op een bedrag van € 2.856,–. Daarbij is zij uitgegaan van een tijdsbesteding van 10 uur en een uurtarief van € 240,– (exclusief BTW). Nu verweersters tegen deze kostenopgave geen bezwaar hebben gemaakt en de kosten de rechtbank ook redelijk voorkomen, zal de rechtbank de kosten begroten op het hiervoor genoemde bedrag. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 274,–. De rechtbank begroot de aan deze procedure verbonden kosten derhalve in totaal op een bedrag van € 3.130,–.

4.14.

Nu de aansprakelijkheid van Faber voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval vast staat, zal de rechtbank Achmea veroordelen tot betaling van de hiervoor genoemde kosten.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1.

begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.130,– en veroordeelt Achmea tot betaling van deze kosten;

5.2.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.1

1 type: 2163coll:

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey