Hof, EEX-Vo, een van de verzekerde afgeleide bevoegdheid voor tweede eiser ontbreekt

Samenvatting:

Afdeling 3 van hoofdstuk II van EEX-Vo bevat een autonoom stelsel voor de rechterlijke bevoegdheidsverdeling in verzekeringszaken (HvJ EG 12 mei 2005, NJ 2006, 513 en 17 september 2009, NJ 2010, 10). In deze afdeling zijn aldus specifieke en uitputtende bepalingen gewijd aan de bevoegdheid van de rechter in verzekeringszaken. Deze bevoegdheidsregels kunnen slechts door andere bevoegdheidsregels van dezelfde verordening worden gewijzigd of aangevuld voor zover dat in afdeling 3 uitdrukkelijk is bepaald. Dat is niet het geval met betrekking tot de bevoegdheid op grond van artikel 6 lid 1 EEX-Vo, (meerdere eisers), zodat de toepassing van deze bepaling in verzekeringszaken uitdrukkelijk is uitgesloten. Bevoegdheid, afgeleid van de bevoegdheid voor de vordering van de verzekeringnemer, ontbreekt daarom ten aanzien van een vordering van een tweede eiser die niet medeverzekerde is.

ECLI:NL:GHAMS:2015:2858
Instantie Gerechtshof Amsterdam
datum uitspraak 07-07-2015
datum publicatie 13-07-2015
Zaaknummer 200.160.739-01
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Bevoegdheidsincident. Verzekeringsrecht. Poolse verzekeraar is gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. De EEX-Vo kent een autonoom stelsel voor de bevoegdheid van de rechter in verzekeringszaken. De algemene bevoegdheidsregel van art. 6 lid 1 EEX-Vo is daarom niet van toepassing. Eiser sub 2 kan verder niet worden aangemerkt als mede-verzekerde. Daarom bestaat geen bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van art. 9 lid 1 onder b EEX-Vo.
vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.160.739/01
zaak-/rolnummer rechtbank: C/13/558180 / HA ZA 14-100 (Amsterdam)

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juli 2015

inzake

de rechtspersoon naar Pools recht AVIVA TOWARZYSTWO UBEZPIECZEŃ OGÓLYNCH S.A., gevestigd te Warschau (Polen),

appellante,

advocaat: mr. J.B. Houtappel te Rotterdam,

tegen:

1 de rechtspersoon naar Pools recht METAL WORKX SP. Z O. O., gevestigd te Radlin (Polen),

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WVA. B.V., gevestigd te Neerijnen,

geïntimeerden,

advocaat: G.J. de Lange te Voorburg.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Aviva, MW en WVA genoemd.

Aviva is bij dagvaarding van 13 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2014, gewezen tussen MW en WVA als eisers in de hoofdzaak, tevens verweersters in het incident en Aviva als gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, tevens eiseres in het incident en [X] Assuradeuren B.V. (hierna: [X]) als gedaagde sub 2 in de hoofdzaak.
De rechtbank heeft hoger beroep tegen het bestreden vonnis opengesteld.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
– memorie van grieven;
– memorie van antwoord, met een productie.
Het door Aviva tegen [X] ingestelde hoger beroep is op de rol van 17 maart 2015 geroyeerd.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 juni 2015 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Aviva heeft bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Aviva heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis in het incident zal vernietigen en de door haar opgeworpen exceptie van onbevoegdheid alsnog zal honoreren, met veroordeling van MW en WVA in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
MW en WVA hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met verwijzing van het geding naar de rechtbank Amsterdam, met beslissing over de proceskosten.

2 Feiten

2.1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 voorshands een aantal feiten opgesomd waarvan zij bij de boordeling in het incident is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof eveneens daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.2. Aviva is een verzekeraar. Op 22 december 2010 is brand ontstaan in een fabriekshal in Polen. Onder andere is schade ontstaan aan machines (hierna: de machines). De schade is gemeld bij Aviva onder een verzekering met nummer [nummer] (hierna: de verzekering). MW en WVA hebben in verband met het schadevoorval onder de verzekering aanspraak gemaakt op een verzekeringsuitkering. Aviva betwist dat zij is gehouden tot uitkering onder verzekering over te gaan.

2.3. MW stelt dat zij [X] als assurantietussenpersoon heeft ingeschakeld om de verzekering te sluiten. Daartoe heeft [X] op haar beurt Mai Insurance Brokers sp. z o. o. in Polen ingeschakeld, die namens MW de verzekering heeft gesloten met Aviva.

3 Beoordeling

3.1. MW en WVA zijn tot dagvaarding van Aviva overgegaan om dekking te verkrijgen voor de schade als gevolg van het genoemde voorval. Partijen zijn het erover eens dat op de verzekering Pools recht van toepassing is en dat de verzekering een forumkeuzebeding bevat op grond waarvan – kort gezegd – alle geschillen die samenhangen met de verzekering zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter in de plaats van vestiging van Aviva. Aviva meent daarom dat zij in Polen gedagvaard had moeten worden en niet voor de rechtbank Amsterdam. Zij heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen.

3.2. MW en WVA menen dat de Nederlandse rechter – naast de Poolse rechter – bevoegd is van het dekkingsgeschil kennis te nemen. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd. MW is de verzekeringnemer en verzekerde. WVA is derde-verzekerde. Op grond van artikel 9 lid 1 onder b Verordening (EU) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) kan de verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat ook worden opgeroepen in een andere lidstaat voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, indien – voor zover thans van belang – het een vordering van de verzekerde betreft. WVA is weliswaar niet in het arrondissement Amsterdam gevestigd, maar [X] als medegedaagde van Aviva wel. Indien er meer dan één verweerder is, kunnen zij op grond van artikel 6 lid 1 EEX-Vo worden opgeroepen voor het gerecht van één hunner, zodat een alternatieve bevoegdheid bestaat voor de rechtbank Amsterdam. De volgens deze bepaling vereiste nauwe band tussen de vorderingen tegen Aviva en [X] is aanwezig. Daarnaast geldt dat verschillende eisers een gezamenlijke vordering of samenhangende vorderingen bij één rechter aanhangig kunnen maken. De bevoegdheid van de rechter om van de vordering van WVA kennis te nemen, brengt aldus een bevoegdheid mee ten aanzien van de vordering van MW, aldus nog steeds MW en WVA.

3.3. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Nederlandse rechter ‘in het licht van de door de betrokken partijen verstrekte overtuigende en relevante gegevens’ op grond van artikel 9 lid 1 onder b EEX-Vo de bevoegde rechter is om van de vordering van WVA kennis te nemen. De rechtbank heeft in het midden gelaten of dit ook meebrengt dat zij bevoegd is kennis te nemen van de vordering van MW als verzekeringnemer en verzekerde. De rechtbank heeft overwogen dat de subsidiaire vordering van MW en WVA tegen [X] is ingesteld met als feitelijke grondslag dat indien MW niet de verzekeringnemer is en WVA niet de verzekerde, [X] een fout heeft gemaakt bij het adviseren van MW en WVA. Derhalve is met betrekking tot deze vorderingen sprake van een voldoende nauwe band in de zin van artikel 6 lid 1 EEX-Vo. De Nederlandse rechter komt reeds op die grond rechtsmacht toe, ook ten aanzien van de vordering van MW. Aangezien [X] in [plaats] is gevestigd, is de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd, aldus de rechtbank.

3.4. Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Aviva op in hoger beroep.

3.5. Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben partijen ten aanzien van de Nederlandse relatief bevoegde rechter een regeling gesloten. Voor het geval het hof tot het oordeel zal komen dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het dekkingsgeschil kennis te nemen, zijn partijen ter zitting een uitdrukkelijk forumkeuze overeengekomen voor de rechtbank Amsterdam als relatief bevoegde rechter. Het geschil beperkt zich daarvan uitgaande tot de vraag of de Nederlandse rechter op grond van de EEX-Vo bevoegd is van het dekkingsgeschil kennis te nemen.

3.6. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn. Het hof is ambtshalve gehouden te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, ook als die vraag valt buiten de grenzen van het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep.

3.7. Afdeling 3 van hoofdstuk II van EEX-Vo bevat een autonoom stelsel voor de rechterlijke bevoegdheidsverdeling in verzekeringszaken (HvJ EG 12 mei 2005, NJ 2006, 513 en 17 september 2009, NJ 2010, 10). In deze afdeling zijn aldus specifieke en uitputtende bepalingen gewijd aan de bevoegdheid van de rechter in verzekeringszaken (waartoe het onderhavige dekkingsgeschil moet worden gerekend). Dit betekent dat elk geschil betreffende een verzekeringszaak moet worden aangebracht bij de rechter die de bevoegdheidsregels van afdeling 3 van hoofdstuk II van deze verordening aanwijzen. Deze bevoegdheidsregels kunnen slechts door andere bevoegdheidsregels van dezelfde verordening worden gewijzigd of aangevuld voor zover dat in afdeling 3 uitdrukkelijk is bepaald. Dat is niet het geval met betrekking tot de bevoegdheid op grond van artikel 6 lid 1 EEX-Vo, zodat de toepassing van deze bepaling in verzekeringszaken uitdrukkelijk is uitgesloten. De rechtbank heeft aldus ten onrechte aangenomen dat haar vanwege het feit dat zij bevoegd is van de vordering tegen [X] kennis te nemen, tevens rechtsmacht toekomt in de daarmee samenhangende verzekeringszaak.

3.8. Met het voorgaande resteert de vraag of de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 lid 1 onder b EEX-Vo bevoegd is, omdat WVA een verzekerde is en is gevestigd in Nederland.

3.9. Ter onderbouwing van de stelling dat WVA als verzekerde kan worden aangemerkt, hebben MW en WVA het volgende aangevoerd. Bij het aangaan van de verzekering waren de machines eigendom van JWM Metaalservice B.V. Voordat het schadevoorval heeft plaatsgevonden zijn de machines in eigendom overgedragen aan WVA. De machines waren ter beschikking gesteld aan MW en bevonden zich ten tijde van het schadevoorval in het bedrijfspand van MW. MW was de huurder van de machines.
Op het polisblad van de verzekering is bepaald dat voorwerp van de verzekering zijn (Nederlandse vertaling van de oorspronkelijke Poolse tekst): “Machines, apparaten, gereedschappen – goederen die zijn toevertrouwd door het moederbedrijf WVA Metaal BV”. Hiermee is volgens MW en WVA tot uitdrukking gebracht dat partijen de bedoeling hadden de machines te verzekeren die in eigendom toebehoorden aan WVA. Dat WVA ten tijde van het aangaan van de verzekering nog geen eigenaar van de machines was en geen moederbedrijf is of was van MW als verzekeringnemer, kan niet aan dekking onder de verzekering in de weg staan. MW en WVA verwijzen in dit verband naar § 1 en 3 van artikel 808 van het Poolse burgerlijk wetboek die vertaald in het Nederlands luiden als volgt:
Ҥ1. De verzekeringnemer kan de verzekeringsovereenkomst ten gunste van een derde sluiten. De verzekerde hoeft niet bij name aangewezen te worden, tenzij dat nodig is om het voorwerp van de verzekering te bepalen.
§3. De verzekerde heeft het recht de verschuldigde uitkering rechtstreeks van de verzekerde te eisen, tenzij partijen anders zijn overeengekomen; deze afspraak mag echter niet worden gemaakt indien het voorval al heeft plaatsgevonden.”

3.10. Aviva bestrijdt dat WVA als verzekerde kan worden aangemerkt. Zij heeft een opinie van [A] overgelegd over het toepasselijke Poolse recht. Op grond van Pools recht dient een verzekeringsnemer of verzekerde een verzekerd belang te hebben op het moment van het sluiten van de verzekering. Aan dit vereiste is niet voldaan. JWM Metaalservice B.V., en niet WVA, was de eigenaar van de machines ten tijde van het sluiten van de verzekering. Ook als ervan wordt uitgegaan dat JWM Metaalservice B.V. een verzekerde was, kan WVA geen verzekerde zijn geworden vanwege het enkele feit dat zij de eigendom van de machines heeft verworven. Op grond van de polisvoorwaarden had WVA in dat geval de toestemming van Aviva nodig om verzekerde te worden. Dit volgt ook uit artikel 823 van het Poolse burgerlijk wetboek, alwaar is bepaald dat in geval van overdracht van het verzekerd voorwerp de rechten onder de verzekering op de verkrijger daarvan kunnen worden overgedragen, maar dat daarvoor de toestemming van de verzekeraar vereist is. Die toestemming is niet gevraagd en ook niet gegeven. Aviva heeft verder aangevoerd dat WVA geen verzekerde kan zijn, omdat zij niet in die hoedanigheid wordt genoemd in de verzekering. Uit het polisblad blijkt dat MW verzekeringnemer en verzekerde is. MW heeft zich kennelijk willen verzekeren tegen het risico dat zij als huurder van de machines loopt, doordat deze verloren gaan of beschadigd raken, aldus Aviva.

3.11. Het hof is van oordeel dat MW en WVA in het kader van dit incident onvoldoende hebben onderbouwd dat WVA als verzekerde kan worden aangemerkt. Het enkele feit dat het mogelijk is een verzekering ten behoeve van een derde te sluiten en beoogd is de machines te verzekeren, brengt nog niet mee dat WVA verzekerde is. Uit de overgelegde verzekering en de stukken die op de totstandkoming daarvan betrekking hebben, blijkt niet dat het eigenaarsbelang van WVA is verzekerd of dat partijen beoogd hebben dat te verzekeren. Of anders geformuleerd: MW en WVA hebben niet voldoende duidelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat naast het huurdersbelang van MW tevens het eigenaarsbelang van WVA is verzekerd.

3.12. Het voorgaande betekent dat onvoldoende grond is om WVA als derde- verzekerde aan te merken, zodat artikel 9 lid 1 onder b EEX-Vo geen basis biedt om de Nederlandse rechter bevoegd te achten van het dekkingsgeschil kennis te nemen. De gestelde bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van de vordering van MW kennis te nemen ontbreekt eveneens, nu deze door MW wordt afgeleid van de bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering van WVA.

3.13. Het hoger beroep is terecht ingesteld. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering strekkende tot onbevoegdverklaring zal alsnog worden toegewezen. MW en WVA zijn in het ongelijk gesteld en zullen worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4 Beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:

verklaart zich onbevoegd van de vorderingen van MW en WVA kennis te nemen;

veroordeelt MW en WVA in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Aviva begroot op € 608,00 aan verschotten en € 452,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 799,27 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, R.H.C. van Harmelen en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey